C-475/13 en C-476/13 Jubin ea

Contentverzamelaar

C-475/13 en C-476/13 Jubin ea

Gevoegde prejudiciële Hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik op C-475/13 en op C-476/13 voor de volledige dossiers van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   21 oktober 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   4 november 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   4 december 2013
Trefwoorden: luchtvaart; compensatie luchtvaartpassagiers

Onderwerp
Vo. (EG) 2261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan passagiers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (Pb L 46, blz. 1)

Zaak C-475/13
In deze zaak vliegt verzoeker Walter Jubin op 27 maart 2010 met zijn gezin met EasyJet Airline Co. Ltd. (verweerster) van Berlijn naar Milaan. Bij aankomst op vliegveld Berlijn blijkt de vlucht geannuleerd en het gezin vertrekt dezelfde dag met een andere luchtvaartmaatschappij omdat het cruiseschip waarop zij een reis geboekt hebben de volgende ochtend (in Genua) zou klaarliggen.
Verzoeker vordert vergoeding van de door hem gemaakte extra kosten op grond van artikel 7, lid 1 sub a, en 5, lid 1, sub c, van Vo. 2261/2004.
Verweerster erkent dat zij verplicht is tot vergoeding van de meerkosten boven het recht op compensatie, maar beroept zich voor wat betreft het laatste op artikel 12, lid 1, tweede volzin van de Vo.
De rechter in eerste aanleg wijst de vordering toe voor zover het de extra kosten betreft en wijst de vordering voor het overige af. Verzoeker gaat in beroep tegen de afwijzing van de compensatie maar slaagt niet; de beroepsrechter heeft verzoeker op grond van artikel 7, lid 1, sub a van de Vo. geen recht op compensatie aangezien hij gebruik heeft gemaakt van zijn keuzerecht. De zaak ligt nu voor in de herzieningsprocedure.

Zaak C-476/13
In deze zaak boekt verzoekster Heidemarie Retzlaff voor zichzelf en echtgenoot een vlucht Berlijn – Nice met EasyJet Airline Co. Ltd. (verweerster) voor 30 maart 2010. Ook die vlucht wordt getroffen door annulering en aangezien er door verweerster geen alternatief biedt voor dezelfde dag vliegt het stel de volgende dag met een andere maatschappij naar Nice. Verzoekster declareert de extra kosten (onder meer de hotelkamer voor de eerst nacht in Nice die besproken en betaald is maar niet gebruikt kon worden) en portokosten op grond van artikel 7, lid 1 sub a, en 5, lid 1, sub c, van Vo. 2261/2004. Verder is de procedure gelijk en er worden door de verwijzende rechter in beide zaken dezelfde vragen gesteld.

De verwijzende DUI rechter (Bundesgerichtshof) constateert dat de beslissing op het beroep in „Revision” afhangt van het antwoord op de vraag in hoeverre of onder welke voorwaarden, een door het nationale recht toegekend recht op vergoeding van extra reiskosten die zijn ontstaan door de annulering van een geboekte vlucht, ingevolge artikel 12, lid 1, tweede volzin, van de verordening in mindering moet worden gebracht op een recht op compensatie krachtens artikel 7 van de verordening. Hij stelt de volgende vragen aan het HvJEU:
1. Kan een door het nationale recht toegekend recht op schadevergoeding, dat strekt tot vergoeding van extra reiskosten die wegens annulering van een geboekte vlucht zijn ontstaan, in mindering worden gebracht op het recht op compensatie van artikel 7 van de verordening, wanneer de luchtvaartmaatschappij aan haar verplichtingen van artikel 8, lid 1, van de verordening heeft voldaan?
2. Indien aftrek mogelijk is, geldt dit dan tevens voor de kosten van vervangend vervoer naar de eindbestemming van de vliegreis?
3. Kan de luchtvaartmaatschappij, voor zover aftrek mogelijk is, deze altijd toepassen, of is dit afhankelijk van de mate waarin het nationale recht haar dit toestaat of dit naar oordeel van de rechter passend is?
4. Voor zover het nationale recht relevant is dan wel de rechter discretionair moet beslissen: strekt de compensatie van artikel 7 van de verordening enkel tot vergoeding van het ongemak en het door de passagiers wegens de annulering geleden tijdverlies compenseren, of ook tot vergoeding van materiële schade?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-402/07 en C-432/07 Sturgeon ea; C-83/10 Sousa Rodríguez e.a.; C-22/11 Finnair
Specifiek beleidsterrein: IenM
Mede EZ

Gerelateerde documenten