C-475/14 Gjensidige Baltic
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 2 december 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 18 december 2014 Schriftelijke opmerkingen: 18 januari 2015 Trefwoorden: EEX; verzekeringen (WA – motorrijtuigen)
Onderwerp - Richtlijn 2009/103/EG van het EP de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (Pb L 263 van 7.10.2009, blz. 11) - Verordening (EG) 593/2008 van het EP en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), (Pb L 177 van 4.7.2008, blz. 6). - Verordening (EG) 864/2007 van het EP en de Raad van 11 juli 2007 inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II), Pb L 199 van 31.7.2007, blz. 40). - Verordening (EG) 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
Verzoekster is een LIT verzekeraar. De zaak betreft de gevolgen van een ongeval in 2011 in DUI. Een tractor met oplegger brengt schade toe aan een eigendom van een derde. De verzekeraar van de tractor (bijkantoor in DUI van verzoekster) betaalt ingevolge de WA van de gebruiker een schadevergoeding aan gelaedeerde, maar eist van de verzekeraar van de oplegger (Lietuva, verweerster) de helft van de uitgekeerde vergoeding. Partijen strijden over het op het regres toepasselijke recht (LIT of DUI) en of verzoekster alleen dan wel gezamenlijk met verweerster aansprakelijk is. De Rb Vilnius stelt verzoekster in het gelijk: de schade is in DUI veroorzaakt dus is het DUI recht van toepassing op de niet-contractuele verbintenis (conform Rome II). In hoger beroep wordt dit vonnis vernietigd; het Hof Vilnius verwerpt de vordering omdat de zaak in het licht van de WA van gebruikers van voertuigen moet worden beslist en dan is Rome II niet van toepassing. De verplichting van verweerster om schadevergoeding te betalen vloeit voort uit de WA-verzekering van gebruiker van voertuigen, waaruit het hof concludeert dat LIT recht van toepassing. Verzoekster gaat in cassatie. Zij is van mening dat artikel 14(b) van RL 2009/103 op het regresrecht van toepassing is (plaats van het ongeval). Op grond van DUI recht zijn verzekeraars ieder voor 50% hoofdelijk aansprakelijk (tenzij anders is overeengekomen). Verweerster deelt de argumenten van het Hof Vilnius dat de WA van gebruikers van voertuigen eerder voortkomt uit het verzekeringscontract dan uit onrechtmatige daad, zodat LIT recht in deze geldend is.
De verwijzende LIT cassatierechter moet, om de zaak te kunnen beslechten, weten of in onderhavige zaak de verhouding tussen de verzekeraars valt onder het door hem autonoom begrepen begrip „niet-contractuele verbintenissen” in de zin van de Rome II-verordening. Hij stelt het HvJEU de volgende vragen: 1. Stelt artikel 14(b) van richtlijn 2009/103/EG een collisieregel vast, die ratione personae niet alleen moet worden toegepast op de slachtoffers van verkeersongevallen, maar ook op de verzekeraars van het voertuig dat verantwoordelijk is voor de schade die bij het ongeval werd veroorzaakt, opdat het voor hen geldende recht kan worden vastgesteld, en gaat het hier om een bijzondere bepaling met betrekking tot de regels over geldend recht, zoals neergelegd in de verordeningen Rome I en Rome II ? 2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet worden nagegaan of de rechtsbetrekkingen tussen de verzekeraars in onderhavige zaak vallen onder het begrip „contractuele verbintenissen” in de zin van artikel 1, lid 1, van de Rome I-verordening. Indien de rechtsbetrekkingen tussen de verzekeraars onder het begrip „contractuele verbintenissen” vallen, is dan de vraag van belang of die betrekkingen vallen onder de categorie van verzekeringsovereenkomsten (rechtsverhoudingen) en of het daarvoor geldende recht moet worden vastgesteld in overeenstemming met artikel 7 van de Rome I-verordening. 3. Indien de eerste twee vragen ontkennend worden beantwoord, moet worden nagegaan of, ingeval van een vordering tot regres, bij het vaststellen van het geldende recht overeenkomstig met artikel 4, lid 1, van de Rome II-verordening, de rechtsbetrekkingen tussen verzekeraars van voertuigen met opleggers vallen onder het begrip „niet-contractuele verbintenissen” in de zin van de Rome II-verordening en of deze betrekkingen wel of niet moeten worden beschouwd als afgeleide rechtsbetrekkingen die voortvloeien uit het verkeersongeval (strafbare feit). Moeten, in een geval zoals in onderhavige zaak, de verzekeraars van voertuigen met opleggers worden beschouwd als schuldenaren die aansprakelijk zijn voor dezelfde vordering in de zin van artikel 20 van de Rome II-verordening en moet het recht dat van toepassing is op de betrekkingen tussen beide worden bepaald in overeenstemming met die regel?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-189/08 Zuid-Chemie; C-409/11 Csonka e.a.; C-147/12 OFAB; C-170/12 Pinckney Specifiek beleidsterrein: VenJ