C-476/16 Air Serbia et Kondić

Contentverzamelaar

C-476/16 Air Serbia et Kondić

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   13 maart 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       27 maart 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   27 april 2017

Trefwoorden: luchtvaartovereenkomst; de ‘luchtvrijheden’

Onderwerp: - Multilaterale Overeenkomst betreffende de totstandbrenging van een Europese gemeenschappelijke luchtvaartruimte (ECAA);
- verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (Herziening);
- verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad.

Het KRO agentschap voor de burgerluchtvaart (verweerder) heeft bij het KRO MinIenM op grond van de wet op het luchtvervoer een correctionele procedure op het gebied van luchtvervoer aanhangig gemaakt tegen verzoekster en haar directeur. Verzoekers wordt verweten tijdens de aan de orde zijnde periode commercieel luchtvervoer van passagiers vanuit Zagreb naar bestemmingen binnen de EU en derde landen te hebben verricht via Belgrado (het overstappunt) en aldus op onrechtmatige wijze heeft gebruikgemaakt van verkeersrechten die zij krachtens de ECAA-overeenkomst niet mocht gebruiken tijdens de eerste overgangsperiode (artikel 27.2 van de KRO wet op het luchtvervoer en artikel 3.1a i van het als bijlage V bij het verdrag gevoegde protocol VI).

Verzoekers hebben in hun verweerschrift onder meer gesteld dat het verschil tussen de verkeersrechten waarop aanspraak kan worden gemaakt tijdens de tweede overgangsperiode en die waarop aanspraak kan worden gemaakt tijdens de eerste overgangsperiode is, dat de vervoerder in de tweede periode de bedoelde rechten mag uitoefenen tussen verschillende EULS zonder dat nog ergens in Servië een tussenstop hoeft te worden gemaakt. Maar zolang verzoekers in de eerste overgangsperiode zitten wordt een tussenstop in Belgrado gemaakt waarbij de passagiers overstappen in een ander vliegtuig met een ander vluchtnummer en gebruik maken van een aparte instapkaart, zodat sprake is van twee afzonderlijke vluchten. Verzoekers hebben in de verweerprocedure gewezen op strijd met Vo. 1008/2008 (die deel uitmaakt van de ECAA-overeenkomst en dan ook bindend is voor zowel KRO als Servië) en waarin de term ‘vlucht’ wordt gedefinieerd als ‘vertrek van een bepaalde luchthaven naar een bepaalde luchthaven van bestemming’. Ook in arrest C-173/07 (in het kader van de compensatieregeling luchtvaartpassagiers) heeft het HvJEU de term ‘vlucht’ uitgelegd als een luchtvervoerhandeling die wordt uitgevoerd door een luchtvaartmaatschappij die het traject ervan vaststelt, en ook het verschil met het begrip ‘reis’ (een reis hen en retour kan niet als één en dezelfde vlucht worden beschouwd).

De verwijzende KRO rechter (MinIenM die krachtens de wet op het luchtvervoer materieel bevoegd om zich uit te spreken in gerechtelijke procedures op het gebied van de burgerluchtvaart) vraagt zich af hoe

artikel 3.1 a.i van protocol VI moet worden uitgelegd, gelet op de definitie van het begrip vlucht in Vo. 1008/2008 en de definitie van het begrip vliegtijd in Vo. 1178/2011, alsook op hetgeen het HvJEU in door verzoekers genoemde arrest C-173/07 heeft verklaard in verband met de definitie van deze begrippen. Daarnaast heeft hij vragen over toepassing van de ‘luchtvrijheden’ waar verweerder naar verwijst. Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor:

“Is de praktijk die inhoudt dat een luchtvaartmaatschappij uit een land dat partij is bij de ECAA-Overeenkomst op grond van één vervoersbewijs waarop twee verschillende vluchtnummers staan vermeld commerciële passagiersvluchten verricht vanuit een lidstaat van de Europese Unie, via haar thuisstaat (waar de passagiers overstappen op een ander vliegtuig van dezelfde maatschappij en ook de bagage naar dat andere vliegtuig wordt overgeladen), naar een lidstaat van de Europese Unie of een derde land, in overeenstemming met het Unierecht in het algemeen en met artikel 3, lid 1, onder a), i), van protocol VI dat is opgenomen in bijlage V bij de Multilaterale Overeenkomst betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte in het bijzonder?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-173/07 Emirates Airlines;

Specifiek beleidsterrein: IenM, VenJ

 

Gerelateerde documenten