C-476/17

Contentverzamelaar

C-476/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    29 september 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    15 november 2017

Trefwoorden: intellectueel eigendom; auteursrecht; muziek

Onderwerp:

-           Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij;
-           Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom.


Feiten:
Verzoekers zijn leden van de band ‘Kraftwerk’. De groep bracht in 1977 een fonogram uit waarop de compositie ‘Metall auf Metall’ staat. Tot de verwerende partij behoren de beide componisten van het nummer ‘Nur mir’ en Pelham GmbH, die dat nummer met zangeres opnam op fonogrammen die in 1997 werden uitgebracht. Verzoekers stellen dat verweerders ongeveer twee seconden van een ritmische sequens uit het nummer ‘Metall auf Metall’ elektronisch hebben gekopieerd (gesampled) en in een doorlopende herhaling onder het nummer ‘Nur mir’ hebben gezet, hoewel zij de gekopieerde ritmische sequens zelf hadden kunnen inspelen. Zij hebben tegen verweerders een vordering ingesteld tot staking van het gebruik, schadevergoeding en afgifte van de fonogrammen met het oog op de vernietiging ervan. Het Landgericht heeft de vorderingen toegewezen. Verweerders hebben tevergeefs hoger beroep tegen deze beslissing ingesteld. Met hun beroep in Revision concluderen verweerders nog steeds tot afwijzing van de vorderingen.

Overweging:

Allereerst rijst de vraag of verweerders inbreuk hebben gemaakt op het uitsluitende recht dat verzoekers volgens de UrhG (Duitse wet betreffende het auteursrecht en naburige rechten) hebben om het door hen geproduceerde fonogram te reproduceren en te verspreiden. Deze bepaling strekt ertoe uitvoering te geven aan richtlijn 2001/29 en richtlijn 2006/115 en dient derhalve conform deze richtlijnen te worden uitgelegd. Relevant voor de vraag of er sprake is van vrij gebruik in de zin van §24(1)UrhG is de afstand die het nieuwe werk bewaart tot de overgenomen karakteristieke kenmerken van het gebruikte werk. Voorts rijst de vraag of verweerders zich met succes kunnen beroepen op de beperking door het citaatrecht. Tevens rijst de vraag of bij de omzetting van de in geding zijnde bepalingen van richtlijn 2001/29 en richtlijn 2006/115 sprake is van discretionaire ruimte (vijfde prejudiciële vraag). Deze vraag is voor de oplossing van het geschil relevant, aangezien nationaal recht waarbij een richtlijn van de Europese Unie in Duits recht wordt omgezet, volgens de rechtspraak van het federaal grondwettelijk hof niet meer wordt getoetst aan de grondrechten van het Grundgesetz, maar alleen aan het Unierecht en daarmee ook aan de door dit Unierecht gewaarborgde grondrechten, echter alleen voor zover de richtlijn de lidstaten geen discretionaire ruimte laat, maar dwingende regels stelt.

Prejudiciële vragen:

1) Is er sprake van een inbreuk op het aan artikel 2, onder c), van richtlijn 2001/29/EG ontleende uitsluitende recht van een fonogramproducent tot reproductie van zijn fonogram, wanneer van zijn fonogram minieme geluidsfragmenten worden overgenomen en op een ander fonogram worden vastgelegd?

2) Gaat het bij een fonogram dat minieme geluidsfragmenten bevat die van een ander fonogram zijn overgenomen om een kopie van het andere fonogram in de zin van artikel 9, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/115/EG?

3) Kunnen de lidstaten voorzien in een bepaling die – zoals de bepaling van § 24, lid 1, van de Urheberrechtsgesetz – preciseert dat de beschermingsomvang van het uitsluitende recht van de fonogramproducent tot reproductie [artikel 2, onder c), van richtlijn 2001/29/EG] en distributie [artikel 9, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/115/EG] van zijn fonogram zodanig inherent begrensd is dat een zelfstandig werk dat met vrij gebruik van zijn fonogram is vervaardigd, zonder zijn toestemming mag worden geëxploiteerd?

4) Wordt een werk of ander materiaal voor citeerdoeleinden gebruikt in de zin van artikel 5, lid 3, onder d), van richtlijn 2001/29/EG wanneer niet herkenbaar is dat een werk of ander materiaal van een derde wordt gebruikt?

5) Is er discretionaire ruimte bij de omzetting in nationaal recht van de Unierechtelijke bepalingen met betrekking tot het reproductie- en distributierecht van de fonogramproducent [artikel 2, onder c), van richtlijn 2001/29/EG en artikel 9, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/115/EG] en de beperkingen en restricties op deze rechten (artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29/EG en artikel 10, lid 2, eerste volzin, van richtlijn 2006/115/EG)?

6) Op welke manier dienen de grondrechten van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de beschermingsomvang van het uitsluitende recht van de fonogramproducent tot reproductie [artikel 2, onder c), van richtlijn 2001/29/EG] en distributie [artikel 9, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/115/EG] van zijn fonogram alsook bij de bepaling van de draagwijdte van de beperkingen en restricties op deze rechten (artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29/EG en artikel 10, lid 2, eerste volzin, van richtlijn 2006/115/EG)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: EZ; OCW