C-478/17 IQ

Contentverzamelaar

C-478/17 IQ

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    02 oktober 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    18 november 2017

Trefwoorden: bevoegdheid rechter;

Onderwerp:

-           verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid;

Feiten:

Bij verzoekschrift van 26.11.2014 heeft verzoekster (IQ) bij de rechter in eerste aanleg (te Roemenië) een vordering ingesteld tegen verweerder (JP) betreffende het uitspreken van de echtscheiding en de toewijzing van de kinderen. Verweerder heeft een vordering in reconventie ingediend, waarbij hij verzoekt de echtscheiding te voorzien in de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag over de drie kinderen en een omgangsregeling met de kinderen vast te stellen. Ten tijde van de aanhangig-making bij de rechter in eerste aanleg woonde verzoekster met de kinderen in het Verenigd Koninkrijk, terwijl verweerder woonachtig was in Roemenië. Op 28.09.2015 heeft de rechter in eerste aanleg zich bevoegd verklaard de zaak te behandelen. Bij civiel vonnis heeft de rechter in eerste aanleg de vorderingen van beide partijen gedeeltelijk aanvaard. Verzoekster en verweerder hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en wijzing gevorderd in de omgangsregeling. Het hoger beroep is op 07-09-2016 aanhangig gemaakt bij de rechter in tweede aanleg. Op 26.12.2016 heeft verzoekster de rechtbank (te Birmingham, Verenigd Koninkrijk) verzocht een contactverbod op te leggen aan verweerder. Op 03.01.2017 heeft de rechtbank in Birmingham een contactverbod ten aanzien van de kinderen opgelegd en heeft de rechtbank naar aanleiding van de mededeling van verzoekster dat er een procedure met betrekking tot het ouderlijk gezag bij het Roemeense gerecht aanhangig was, besloten het Roemeense gerecht te verzoeken de zaak uit handen te geven gezien het feit dat de woonplaats van de kinderen met toestemming van de ouders in Engeland en Wales is, en de behandeling van deze zaak te beëindigen. Bij beschikking van 14-04.2017 heeft de rechter in tweede aanleg geoordeeld dat de Roemeense gerechten bevoegd waren om uitspraak te doen in het geschil. Bij beschikking van de High Court (Birmingham) heeft de High Court besloten dat het geding naar hem moet worden verwezen omdat de drie kinderen in elk geval sinds 2013 hun gewone verblijfplaats binnen zijn rechtsgebied hebben gehad. De High Court verzoekt het Roemeense gerecht om de zaak op grond van artikel 15 van de Brussel II bis-verordening naar hem te verwijzen.

Overweging:

De twijfels van de verwijzende rechter betreffen de uitlegging van artikel 15, lid 1, van de Brussel II bis-verordening en met name de vraag of de uitdrukking ‘de gerechten van een lidstaat die bevoegd zijn om ten gronde over een zaak te beslissen’ zowel naar gerechten van eerste aanleg als naar beroepsinstanties verwijst. Het is van belang om te weten of de zaak op grond van artikel 15 van de Brussel II bis-verordening kan worden verwezen naar een gerecht dat beter in staat is de zaak te behandelen, indien het bevoegde gerecht dat is verzocht de zaak te verwijzen naar een gerecht dat hiertoe beter in staat is, een beroepsinstantie is, terwijl het gerecht dat beter in staat is de zaak te behandelen een gerecht van eerste aanleg is.

Prejudiciële vragen:

1. Verwijst de uitdrukking „de gerechten van een lidstaat die bevoegd zijn om ten gronde over een zaak te beslissen” in artikel 15 zowel naar gerechten die de zaak in eerste aanleg behandelen als naar beroepsinstanties? Vastgesteld moet worden of de zaak op grond van artikel 15 van de Brussel II bis-verordening kan worden verwezen naar een gerecht dat beter in staat is de zaak te behandelen indien het bevoegde gerecht dat is verzocht de zaak te verwijzen naar een gerecht dat hiertoe beter in staat is, een beroepsinstantie is, terwijl het gerecht dat beter in staat is de zaak te behandelen een gerecht van eerste aanleg is.

2. In geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag, welk gevolg moet het bevoegde gerecht dat de zaak verwijst naar een gerecht dat beter in staat is de zaak te behandelen, verbinden aan het vonnis dat in eerste aanleg is gewezen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: /

Specifiek beleidsterrein: VenJ
 

Gerelateerde documenten