C-48/16 ERGO Poist’ovňa

Contentverzamelaar

C-48/16 ERGO Poist’ovňa

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   15 maart 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       30 maart 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   30 april 2016
Trefwoorden: handelsagenten; verzekeringsbemiddeling

Onderwerp
- Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten;
- Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling).

Verzoekster is een verzekeringsmaatschappij, verweerster een verzekeringstussenpersoon. Zij zijn op 13-03-2012 een ‘bemiddelingsovereenkomst met een verbonden financieel agent’ overeengekomen op grond van bepalingen in het SLW handelsWb. Verweerster bezorgt verzoekster verschillende klanten en krijgt daarvoor provisie vooruitbetaald. Maar een aantal klanten betaalt na korte tijd de premie niet meer. Zij worden dan door verzoekster gemaand, en als betaling alsnog uitblijft wordt de verzekering van rechtswege ontbonden. Verzoekster stuurt een notitie aan verweerster waarin provisie wordt teruggevorderd, maar verweerster betaalt niet. Verzoekster start een procedure. Verweerster stelt dat beëindiging van de overeenkomsten verzoeksters ‘eigen schuld’ is omdat de klanten het vertrouwen in verzoekster hadden verloren. Verzoekster stelde klanten ook na sluiting van de overeenkomsten nog vele vragen en stuurde betalingsherinneringen aan klanten ook als zij de premie wel hadden voldaan.

De verwijzende SLW rechter (ArrondissementsRb Dunajská Streda) stelt vast dat in de SLW wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen overeenkomsten voor goederen en die met een ander voorwerp. Het vraagstuk in onderhavige zaak is niet specifiek voor verzekeringsovereenkomsten. Om de zaak te kunnen beslissen heeft hij wel nadere uitleg van RL 86/653 nodig. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1. Moeten de bewoordingen „de overeenkomst tussen de derde en de principaal niet zal worden uitgevoerd” in artikel 11 van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (hierna: „richtlijn 86/653”) aldus worden uitgelegd dat daarmee wordt bedoeld:
a) de volledige niet-uitvoering van de overeenkomst, dat wil zeggen noch de principaal noch de derde heeft de bepalingen van de overeenkomst uitgevoerd, zelfs niet gedeeltelijk;
b) ook een gedeeltelijke niet-uitvoering van de overeenkomst, dat wil zeggen dat bij voorbeeld het aantal beoogde transacties niet is bereikt of de overeenkomst wordt beëindigd vóórdat de overeengekomen duur ervan is verstreken?
2. Indien de uitlegging onder b) van de eerste vraag de juiste is, moet artikel 11, lid 2, van richtlijn 86/653 dan aldus worden uitgelegd dat een bepaling in een handelsagentuurovereenkomst volgens welke de agent gehouden is een evenredig deel van zijn provisie terug te betalen indien de overeenkomst tussen de principaal en de derde niet volledig is uitgevoerd – namelijk minder dan aanvankelijk werd beoogd of dan in de handelsagentuurovereenkomst werd overeengekomen – geen afwijking in het nadeel van de agent is?
3. Kunnen, in de zaak die aan de orde is het hoofdgeding, bij de beoordeling van de vraag of „de niet-uitvoering niet terug te voeren is op omstandigheden die aan de principaal te wijten zijn” in de zin van het tweede streepje van artikel 11, lid 1, van richtlijn 86/653,
a) enkel juridische omstandigheden in aanmerking worden genomen die rechtstreeks tot de beëindiging van de overeenkomst hebben geleid (zoals de beëindiging van de overeenkomst omdat de derde een daarin opgenomen contractuele verplichting niet is nagekomen);
b) dan wel ook kan worden onderzocht of die juridische omstandigheden niet voortvloeiden uit de gedragingen van de principaal in diens rechtspositie ten opzichte van die derde welke ertoe hebben geleid dat de derde zijn vertrouwen in de principaal heeft verloren en hij daardoor een in de overeenkomst met de principaal opgenomen contractuele verplichting niet is nagekomen?
Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten