C-480/17

Contentverzamelaar

C-480/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    29 september 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    15 november 2017

Trefwoorden: fiscaal; pensioen, vestiging; discriminatie

Onderwerp:
-           VWEU artikelen 49 en 54 (recht van vestiging)

Feiten:

Verzoeker heeft de Duitse nationaliteit. In het litigieuze jaar had hij zijn enige woonplaats en gewone verblijfplaats in België en werkte daar als advocaat bij een internationaal opererend advocatenkantoor, waarvan hij ook vennoot was. Uit deze werkzaamheden verwierf hij inkomsten als zelfstandige, waarvan ongeveer 54% in Duitsland, ongeveer 6,3% in België en het overige deel in andere landen. Daarnaast genoot hij nog andere inkomsten. Verzoeker was in het litigieuze jaar naar Belgisch recht toegelaten als ‘Europese advocaat’. Daarvoor was rechtens noodzakelijk dat hij als advocaat in Duitsland was toegelaten. Om die reden was verzoeker als advocaat naar Duits recht ingeschreven bij de balie van Keulen. Dientengevolge was hij tevens verplicht aangesloten bij de pensioeninstelling van advocaten en moest hij aan deze instelling verplichte pensioenpremies afdragen. Bovendien betaalde hij aan dezelfde instelling ook vrijwillige aanvullende bijdragen. Daarnaast betaalde hij bijdragen aan een particuliere pensioenverzekering in Duitsland. Verzoeker was in België onbeperkt belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. Volgens zijn verklaring kwamen de door hem betaalde premies in België niet in aanmerking voor belastingaftrek. In het kader van zijn beperkte belastingplicht in Duitsland verzocht verzoeker om aftrek van de premies als bijzondere uitgaven. Verweerder (Finanzamt Köln-Mitte) weigerde deze echter fiscaal in aanmerking te nemen. Het bij de verwijzende rechter ingestelde beroep is gericht tegen deze beslissing

Overweging:

De verwijzende rechter betwijfelt of de uitsluiting van de aftrek voor bijzondere uitgaven verenigbaar is met de vrijheid van vestiging. De daaruit voortvloeiende nadelige fiscale behandeling van niet-ingezetenen zou ze ervan kunnen weerhouden in Duitsland als zelfstandige te gaan werken. Ook zouden Duitse onbeperkt belastingplichtigen ervan kunnen worden weerhouden buiten Duitsland als zelfstandige te gaan werken.


Prejudiciële vragen:

1) Staat artikel 49 juncto artikel 54 VWEU in de weg aan een regeling van een lidstaat volgens welke verplichte bijdragen van een niet-ingezeten belastingplichtige aan een pensioeninstelling voor vrije beroepen (die berusten op diens lidmaatschap van een balie in de lidstaat, dat vanwege beroepsregels noodzakelijk is voor zijn in meerdere lidstaten uitgeoefende activiteit) in het kader van de beperkte belastingplicht niet in mindering mogen worden gebracht van de inkomsten, terwijl door ingezeten belastingplichtigen in het kader van de onbeperkte belastingplicht een door nationaal recht bepaald maximumbedrag van de inkomsten mag worden afgetrokken?

2) Staat artikel 49 juncto artikel 54 VWEU in de weg aan de onder 1) beschreven regeling wanneer de belastingplichtige naast zijn verplichte bijdragen andere – vrijwillige – aanvullende bijdragen betaalt aan de pensioeninstelling voor vrije beroepen en de lidstaat die bijdragen niet aftrekbaar acht van de inkomsten, hoewel latere pensioenuitkeringen in die lidstaat naar nationaal recht mogelijkerwijs ook in het kader van een beperkte belastingplicht onderworpen zullen zijn aan belasting?

3) Staat artikel 49 juncto artikel 54 VWEU in de weg aan de onder 1) beschreven regeling wanneer de belastingplichtige onafhankelijk van zijn toelating als advocaat en onafhankelijk van de bijdragen aan de pensioeninstelling voor vrije beroepen bijdragen betaalt in het kader van een vrijwillig afgesloten particuliere pensioenverzekering en de lidstaat die bijdragen niet aftrekbaar acht van de inkomsten, hoewel latere pensioenuitkeringen in die lidstaat naar nationaal recht mogelijkerwijs ook in het kader van een beperkte belastingplicht onderworpen zullen zijn aan belasting?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Schumacker C-279/93; Grünewald C-559/13; Schröder C-450/09; Centro Equestre da Lezíria Grande C-345/04; Bechtel C-20/16; Conijn C-346/04;

Specifiek beleidsterrein: