C-480/19 Veronsaajien oikeudenvalvontayksikkö

Contentverzamelaar

C-480/19 Veronsaajien oikeudenvalvontayksikkö

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 26 augustus 2019
Schriftelijke opmerkingen: 12 oktober 2019

Trefwoorden : belastingen; collectieve beleggingen; vrijheid van kapitaalverkeer

Onderwerp :

- VWEU artikelen 63 en 65;

- Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (hierna: icbe-richtlijn);

 

Feiten:

E is een in Finland onbeperkt belastingplichtige natuurlijke persoon die in een Luxemburgse SICAV (Société d’Investissement à Capital Variable) heeft belegd. De SICAV is een beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal (hierna: bevek) voor collectieve belegging in effecten; gebonden aan de icbe-richtlijn. E heeft de centrale belastingcommissie gevraagd hoe de uitgekeerde winstopbrengsten van een Luxemburgse bevek bij de belastingheffing van E in Finland aangemerkt worden (als inkomsten uit kapitaal of als inkomsten uit arbeid in loondienst?). De centrale belastingcommissie heeft in zijn prealabele beslissing vastgesteld dat de uitgekeerde winstopbrengsten als dividenden zijn aan te merken en dat deze inkomsten als inkomsten uit arbeid in loondienst overeenkomstig §33c(3) wet IB dienen te worden belast. Volgens E is er sprake van schending van de vrijheid van kapitaalverkeer omdat dit in een hogere belasting resulteert dan bij belastingheffing over uitgekeerde winstopbrengsten van een Fins beleggingsfonds als inkomsten uit kapitaal. E vordert vernietiging van de prealabele beslissing en vaststelling van een nieuwe prealabele beslissing volgens welke de uitgekeerde winstopbrengsten als inkomsten uit kapitaal worden belast.

 

Overweging:

Om te bepalen welke inkomstenbelasting in Finland dient te worden geheven over de verkregen inkomsten, moet in deze zaak allereerst worden uitgemaakt of de bevek kan worden gelijkgesteld aan een Finse instelling die winstopbrengsten uitkeert en zo ja, welke. De vraag rijst of een nationale uitlegging die tot de hierboven genoemde uitkomst leidt omdat de rechtsvorm van een in een andere lidstaat gevestigde instelling voor collectieve belegging in effecten niet overeenstemt met de juridische structuur van Finse beleggingsfondsen, schending oplevert van de artikelen 63 en 65 VWEU. Ook rijst de vraag of instellingen voor collectieve belegging in effecten die overeenkomstig de icbe-richtlijn zijn opgericht en onder een verschillende rechtsvorm opereren, gelijk dienen te worden behandeld bij de belastingheffing over de investeringen van hun beleggers. Voor zover de verwijzende rechter kan nagaan, heeft het Hof zich in zijn rechtspraak nog niet uitdrukkelijk uitgesproken over de gevolgen van de icbe-richtlijn op de belastingheffing.

 

Prejudiciële vragen:

Moeten de artikelen 63 en 65 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale uitlegging volgens welke inkomsten die een in Finland gevestigde natuurlijke persoon verkrijgt van een in een andere lidstaat van de Unie gevestigde en bij statuten geregelde instelling voor collectieve belegging in effecten in de zin van richtlijn 2009/65/EG (icbe-fonds in de vorm van een beleggingsmaatschappij), in de inkomstenbelasting niet worden gelijkgesteld aan inkomsten die zijn verkregen van een bij overeenkomst geregeld Fins beleggingsfonds (bij overeenkomst geregeld icbe-fonds) in de zin van dezelfde richtlijn, op grond dat de rechtsvorm van de in de andere lidstaat gevestigde

instelling voor collectieve belegging in effecten niet overeenstemt met de juridische structuur van het nationale beleggingsfonds?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-632/13; C-440/08; C-279/93; C-391/97; Aberdeen Property Fininvest Alpha C-303/07;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; FIN