C-481/24 E.
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 27 augustus 2024 Schriftelijke opmerkingen: 13 oktober 2024
Trefwoorden: betalingsachterstand, schuldvordering, invorderingskosten, verrekening
Onderwerp: - Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties: artikel 3, lid 1 en lid 3, onder a), en artikel 6, leden 1 en 2.
Feiten: Verzoekende partij is ‘E’ en verwerende partij is ‘C’. E heeft tien vorderingen tegen C ingesteld voor het betalen van de tegenprestaties voor de transporten die zij in opdracht van C heeft verricht. C heeft geconcludeerd tot afwijzing van de rechtsvordering, en heeft E onder andere een verklaring tot verrekening opgeworpen. C stelt dat zij een tegenvordering heeft op E, omdat een deel van de vervoerde goederen tijdens een van de transporten waarop het verzoekschrift geen betrekking heeft, verloren is gegaan en E daarvoor aansprakelijk is. De ingediende verklaring van verrekening heeft enkel betrekking op de hoofdvorderingen van E (zonder rente en invorderingskosten), maar C heeft aangevoerd dat de verrekening op grond van nationaal recht terugwerkende kracht heeft, waardoor de schuldvorderingen van E tot betaling van rente en invorderingsvergoedingen automatisch komen te vervallen. E betwijfelt de doeltreffendheid van de verklaring van verrekening.
Overweging: De nationale regel van verrekening berust op de juridische fictie dat verrekening terugwerkende kracht heeft tot op het tijdstip waarop de verrekening mogelijk is geworden. De door C ingestelde schuldvordering tot betaling van een schadeloosstelling hield verband met het verstrijken van de termijn van haar aanmaning tot betaling van 15 februari 2022, die was afgelopen op 7 maart 2022. Dat betekent dat hoewel de verklaring van verrekening alleen betrekking had op de hoofdsom van de hoofdvordering, E vanaf de indiening van die verklaring van verrekening geen aanspraak meer kon maken op rente en invorderingsvergoedingen voor de periode na 7 maart 2022. Volgens de verwijzende rechter is de naar nationaal recht geregelde terugwerkende kracht van verrekening mogelijk in strijd zijn met bepalingen van richtlijn 2011/7. Uit deze bepalingen blijkt dat het niet is toegestaan om de schuldeiser het recht op rente en vergoeding van de invorderingskosten te ontnemen wanneer de betreffende betaling is verricht na het verstrijken van de contractuele termijnen en de nakoming van de betreffende verplichting.
Prejudiciële vraag: Moeten artikel 3, lid 1 en lid 3, onder a), en artikel 6, leden 1 en 2, van richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB 2011, L 48, blz. 1, zoals gewijzigd) aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen bepalingen van nationaal recht die erin voorzien dat een schuldeiser geen aanspraak kan maken op wettelijke vertragingsrente en een vergoeding voor gemaakte invorderingskosten wanneer de schuldenaar het aan de schuldeiser verschuldigde bedrag na het verstrijken van de overeengekomen betalingstermijn heeft voldaan door middel van verrekening, die van rechtswege terugwerkende kracht heeft tot op het tijdstip waarop de verrekening mogelijk is geworden?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: FIN; JenV