C-482/13 tot en met C-487/13 Unicaja Banco ea

Contentverzamelaar

C-482/13 tot en met C-487/13 Unicaja Banco ea

Gevoegde prejudiciële Hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik op C-482/13, C-483/13, C-484/13, C-485/13, C-486/13 en C-487/13 voor de volledige dossiers van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   5 november 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   22 november 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   22 december 2013
Trefwoorden: consumentenbescherming

Onderwerp: Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

Verzoeksters (twee banken, in de zaken C-484/13 tot en met C-487/13 is het Caixabank SA) leggen beslag op woningen wegens niet nakoming van financiële verplichtingen van huizenbezitters (verweerders). In zaak C-482/13 gaat het om hypothecaire leningen van € 71.000,- gesloten in maart 2010. In oktober 2012 besluit de bank wegens wanbetaling de rechter te verzoeken om een executoire titel tot uitwinning van de hypotheken.
Alleen de verwijzingsbeschikking in zaak C-482/13 is volledig. Bij de overige zaken wordt alleen vermeld: “de feiten, de motivering en de prejudiciële vragen zijn in wezen dezelfde als in de prejudiciële zaak C-482/13”.

De verwijzende SPA rechter vraagt zich echter af of hier sprake is van oneerlijke bedingen in de overeenkomsten, met name wat de te betalen rente betreft, en of het contractuele beding binnen de werkingssfeer van richtlijn 93/13 valt. Met name de clausule over de moratoire rente is volgens hem ‘oneerlijk’ omdat de schadevergoeding onevenredig hoog is. Dit oneerlijke beding zou dan ook buiten toepassing gelaten moeten worden en van rechtswege nietig verklaard worden. Om zijn twijfels weg te nemen legt hij de volgende prejudiciële vragen voor aan het HvJEU:
A) Dient de nationale rechter die vaststelt dat een beding betreffende moratoire rente in hypothecaire leningsovereenkomsten oneerlijk is, krachtens richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, meer bepaald artikel 6, lid 1, van de richtlijn, met het oog op de bescherming van de belangen van consumenten en gebruikers overeenkomstig de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, het beding ongeldig en onverbindend te verklaren of dient hij daarentegen het rentebeding te matigen en de executant of kredietverstrekker te gelasten de rente te herberekenen?
B) Vormt de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 van 14 mei dan althans een duidelijke beperking van de bescherming van het consumentenbelang doordat zij de rechter impliciet verplicht tot matiging van een oneerlijk beding over moratoire rente door middel van herberekening van de overeengekomen rente, met instandlating van het oneerlijke beding, in plaats van het beding nietig en nietbindend voor de consument te verklaren?
C) Is de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 van 14 mei, doordat zij de toepassing van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid in het kader van de consumentenbescherming uitsluit en verhindert dat de sanctie van nietigheid en onverbindendverklaring van oneerlijke bedingen over moratoire rente wordt toegepast op vóór de inwerkingtreding van Ley 1/2013 van 4 mei afgesloten hypothecaire leningen, in strijd met richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, meer bepaald met artikel 6, lid 1, van die richtlijn?

Specifiek beleidsterrein: VenJ
Mede EZ

Gerelateerde documenten