C-482/16

Contentverzamelaar

C-482/16

Prejudiciële hofzaak C-482/16

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   24 oktober 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       10 november 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   10 december 2016

Trefwoorden: leeftijdsdiscriminatie; vrij verkeer werknemers; staatsaansprakelijkheid

Onderwerp: - Handvest grondrechten artikel 21 (discriminatieverbod);
- VWEU artikel 45 (vrij verkeer werknemers);
- richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.

Verzoeker is sinds 1983 in dienst bij de OOS spoorwegen (verweerster), een NV die volledig in handen is van de OOS Staat. Hij is een zaak begonnen tegen zijn werkgever omdat zijn diensttijd verricht voor de leeftijd van 18 jaar niet wordt meegeteld voor de salarisinschaling, hetgeen zoals blijkt uit arrest in zaak C-88/08 leeftijdsdiscriminatie oplevert. Hij stelt dan ook dat hij jarenlang te weinig salaris heeft genoten en wil nu schadevergoeding.

De verwijzende OOS rechter (Oberlandesgericht Innsbruck) stelt vast dat naar aanleiding van het arrest Hütter de OOS wetgever (onder meer voor ambtenaren) een nieuwe regeling heeft vastgesteld. Maar ook de nieuwe regeling werd met arrest in C-417/13 door het HvJEU in strijd met het EUrecht beoordeeld omdat ook daar sprake was van leeftijdsdiscriminatie. In de nieuwe regeling wordt in het geheel geen eerdere diensttijd meer meegeteld. De rechtvaardiging daarvoor waren financiële overwegingen, maar die mogen volgens het HvJEU nooit een rol spelen. De rechter ziet geen andere rechtvaardigingsgrond. Hij wijst op het door het HvJEU bevestigde algemene en ondubbelzinnige verbod van artikel 2.1 van RL 2000/78 en de mogelijkheid om EULS aansprakelijk te stellen voor schade die particulieren lijden als gevolg van schendingen van het EUrecht. Om te bezien of in deze zaak aan de drie daarvoor gestelde eisen wordt voldaan legt hij de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1) Moet het Unierecht in de huidige stand, en in het bijzonder het algemene Unierechtelijke beginsel van gelijke behandeling, het algemene beginsel van het verbod van discriminatie op grond van leeftijd in de zin van artikel 6, lid 3, VEU en artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het in artikel 45 VWEU neergelegde verbod van discriminatie met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers en richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die om een einde te maken aan door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest Gotthard Starjakob vastgestelde discriminatie op grond van leeftijd (voor zover voor ÖBB-ambtenaren de vóór de leeftijd van 18 jaar vervulde diensttijd niet werd meegeteld) weliswaar voor een klein deel van de onder de oude regeling gediscrimineerde ÖBB-ambtenaren de vóór de leeftijd van 18 jaar vervulde diensttijd meetelt (in feite evenwel enkel de diensttijd bij de ÖBB en bij vergelijkbare publieke spoorweginfrastructuurbeheerders en/of spoorwegmaatschappijen in de Unie, in de EER of in landen die met de Unie een associatieovereenkomst of een overeenkomst inzake vrij verkeer hebben), maar voor de meerderheid van de oorspronkelijk gediscrimineerde ÖBB-ambtenaren alle andere vóór de leeftijd van 18 jaar vervulde diensttijd niet meetelt, en in het bijzonder ook geen rekening houdt met diensttijd die de betrokken ÖBB-ambtenaren in staat stelt hun werkzaamheden beter te verrichten, zoals de diensttijd bij private of andere publieke vervoersbedrijven en/of infrastructuurondernemingen die door de werkgever gebruikte infrastructuur (rollend materieel, rails, leidingen, elektrische en elektronische voorzieningen, seinposten, stations e.d.) vervaardigen, verkopen of onderhouden, of daarmee vergelijkbare ondernemingen, zodat in feite voor de overgrote meerderheid van de door de discriminerende oude regeling benadeelde ÖBB-ambtenaren een verschillende behandeling op grond van leeftijd definitief wordt gehandhaafd?

2) Is een lidstaat die voor 100% eigenaar is van een spoorwegmaatschappij en de facto de werkgever is van de personeelsleden van deze onderneming, en die deze ambtenaren louter uit begrotingsoverwegingen door middel van wetswijzigingen met terugwerkende kracht in 2011 en 2015 de Unierechtelijke aanspraken op betaling van achterstallig salaris probeert te ontnemen die zij hebben op grond van door het Hof van Justitie van de Europese Unie in meerdere arresten (David Hütter, Siegfried Pohl, Gotthard Starjakob) vastgestelde discriminatie, onder meer op grond van leeftijd, die ook bij meerdere beslissingen van de nationale rechter is vastgesteld, zoals een beslissing van het Oberste Gerichtshof (8 ObA 11/15y), Unierechtelijk aansprakelijk overeenkomstig de door het Hof in zijn rechtspraak geformuleerde voorwaarden, in het bijzonder de voorwaarde van een voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht, met name van het in meerdere arresten van het Hof (David Hütter, Siegfried Pohl, Gotthard Starjakob) uitgelegde artikel 2, lid 1, juncto artikel 1 van richtlijn 2000/78/EG?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-88/08 Hütter; C-417/13 Starjakob

Specifiek beleidsterrein: BZK, SZW