C-483/17

Contentverzamelaar

C-483/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    27 september 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    13 november 2017

Trefwoorden: sociale zekerheid; vrij verkeer; uitkering

Onderwerp:
-           Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: richtlijn).

Feiten:

Verzoeker, een Roemeens staatsburger, is in 2007 Ierland voor het eerst binnengekomen. Er bestaat enige onduidelijkheid over de vraag of hij tussen 2008 en 2013 daadwerkelijk in Ierland verbleef, maar het staat buiten kijf dat hij in juli 2014 – anders dan als werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd – gedurende twee weken in de bouw heeft gewerkt. Vervolgens is hij onvrijwillig werkloos geworden. Verzoeker heeft sinds 2013 meermaals een uitkering voor werkzoekenden (en/of sociale bijstandsuitkering) aangevraagd bij verweerder (Minister van Sociale Bescherming). Deze aanvragen zijn telkens geweigerd omdat verzoeker niet kon bewijzen zijn gewone verblijfplaats in Ierland te hebben. Verzoeker heeft op 10.03.2015 voor de tweede keer verweerder verzocht om zijn afwijzing van 27.11.2014 te herzien. Verzoeker voerde hierbij aan dat hij na zijn werkzaamheden in juli 2014 een verblijfsrecht had voor een periode van zes maanden als werknemer overeenkomstig artikel 7(3)c van de richtlijn. De minister heeft dit verzoek op 31.03.2015 afgewezenen hierbij opgemerkt dat verzoeker niet langer dan een jaar heeft gewerkt sinds zijn aankomst in Ierland en dat hij over onvoldoende bestaansmiddelen beschikt. Laatstgenoemde beslissing van verweerder heeft geleid tot het onderhavige verzoek om herziening door de rechter.

Overweging:

Gezien de waaier van mogelijke uitleggingen van artikel 7(3)c van de richtlijn, de gebleken afwezigheid van enige definitieve uitspraak over dit zeer belangrijke aspect van de algemene regeling van het vrije verkeer van werknemers en het feit dat een zonder meer eenvoudig of ondubbelzinnig antwoord op de in dit hoger beroep gerezen vragen ontbreekt, achtte de Court of Appeal een verwijzing naar het Hof van Justitie van de Europese Unie krachtens artikel 267 VWEU wenselijk.

Prejudiciële vragen:

Behoudt een staatsburger van een andere lidstaat van de Europese Unie die na de eerste twaalf maanden zijn recht van vrij verkeer te hebben uitgeoefend, het gastland binnenkomt en daar gedurende twee weken betaald werk verricht (anders dan in het kader van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd) en daarna onvrijwillig werkloos wordt, de status van werknemer voor een periode van ten minste zes maanden in de zin van artikel 7, lid 3, onder c), en artikel 7, lid 1, onder a), van richtlijn 2004/38/EG, zodat hij op dezelfde grondslag als een staatsburger van het gastland aanspraak kan maken op socialebijstandsuitkeringen of, in voorkomend geval, op socialezekerheidsvoorzieningen?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: SZW