C-484/21 Caixabank

Contentverzamelaar

C-484/21 Caixabank

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    16 november 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    2 januari 2023

Trefwoorden: oneerlijke bedingen, verjaringstermijn, overeenkomst, bankinstelling

Onderwerp:

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

Feiten:

Op 23-02-2021 hebben F C C en M Á B (verzoekende partij) een verzoekschrift ingediend tegen de onderneming BANKIA S.A. De verzoekende partij zet uiteen dat de Spaanse rechter in eerste op 02-05-2019 het kostenbeding uit de hypotheekovereenkomst die de partijen hadden afgesloten, nietig heeft verklaard en de verwerende partij ook heeft veroordeeld tot terugbetaling van 272,83 EUR aan notariskosten. In het verzoekschrift vorderen F C C en M Á B thans ook terugbetaling van 295,36 EUR aan registratierechten en beheerskosten, die zij op grond van het nietig verklaarde beding hebben betaald. De rechtbank betekende de vordering aan de bankinstelling (verwerende partij). De bank diende een verweerschrift in waarin zij aanvoerde dat de vordering tot terugbetaling van deze kosten reeds was verjaard, omdat de hypotheekovereenkomst in 2007 was ondertekend en de verjaringstermijn voor de terugvordering 10 jaar bedraagt, overeenkomstig artikel 121.20 van het burgerlijk wetboek van Catalonië. De bank stelde dat de verjaringstermijn dient in te gaan op de datum van de ondertekening van de hypotheekovereenkomst, omdat de kosten die nu worden teruggevorderd op dat tijdstip werden betaald. De verzoekende partij heeft opmerkingen ingediend waarin zij heeft aangevoerd dat de aanvang van de verjaringstermijn de datum van nietigverklaring van het beding diende te zijn, en niet de datum waarop de kosten werden betaald. Aangezien de uitlegging van richtlijn 93/13/EEG inzake de datum waarop de verjaringstermijn ingaat aanleiding geeft tot tegenstrijdige rechtspraak van de Spaanse rechterlijke instanties, en de verwijzende rechter uitspraak doet in laatste aanleg, is partijen verzocht zich uit te spreken over de mogelijkheid om hierover een prejudiciële vraag te stellen.

Overweging:

Kan een consument die een overeenkomst heeft afgesloten met een bankinstelling, bepaalde bedragen die hij heeft betaald op grond van een oneerlijk beding, niet terugvorderen omdat de verjaringstermijn van zijn vordering begint te lopen voordat het beding zelf nietig wordt verklaard? Dat is de kern van dit geding. De civielrechtelijke wetgeving in Catalonië bepaalt dat de verjaringstermijn van vorderingen aanvangt wanneer de betrokkene „redelijkerwijze de omstandigheden kan kennen waarop zijn vordering steunt”. De vraag is dus wanneer de consument kennis kan hebben van de feiten waarop de vordering tot terugbetaling is gestoeld: is dat wanneer de betalingen zijn uitgevoerd en het beding dus geen voorwerp meer heeft? Of is dat wanneer het vonnis wordt gewezen waarbij de nietigheid wordt uitgesproken? Of wanneer de rechtbanken beginnen dergelijk bedingen nietig te verklaren, waarvoor het arrest van de Tribunal Supremo van 23-12-2015, dat de rechtspraak ter zake heeft vastgelegd, relevant is? De verwijzende rechter is van mening dat er geen twijfel over bestaat dat, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG worden nageleefd, en dus ook het beginsel van doeltreffendheid van het Unierecht wordt gewaarborgd, indien ervan wordt uitgegaan dat de verjaringstermijn begint te lopen op het tijdstip van de nietigverklaring. Het valt te betwijfelen of dit nog zo is wanneer de gevolgen van het beding veel vroeger zijn uitgewerkt, zonder dat er een risico op herhaalde toepassing van het beding bestaat, of wanneer de kennis van de mogelijkheid om een vordering uit te oefenen afhankelijk is van de uitspraak van de Tribunal Supremo waarvan de consument pas later kennis kan nemen. In de bestaande rechtspraak van het Hof worden geen duidelijke criteria aangereikt over de elementen die in aanmerking moeten worden genomen om te beoordelen op welk tijdstip de consument geacht moet worden kennis te hebben van het feit dat een beding oneerlijk is, en dus evenzeer van de aanvang van de verjaringstermijn

van de terugvordering van bedragen die betaald werden op grond van een nietig beding.

Prejudiciële vragen:

1) Is het verenigbaar met artikel 38 van het [Handvest van de grondrechten van de Europese Unie], met het beginsel van doeltreffendheid van het Unierecht en met artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG dat de verjaringstermijn van een vordering tot vergoeding van de economische gevolgen van een oneerlijk beding, zoals een kostenbeding, ingaat op een tijdstip vóór de nietigverklaring van dat beding op grond dat het oneerlijk is?

2) Is het verenigbaar met artikel 38 van het Handvest, met het beginsel van doeltreffendheid van het Unierecht en met artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG om als aanvang van de verjaringstermijn met betrekking tot een oneerlijk beding de datum te hanteren waarop een rechterlijke instantie als de Tribunal Supremo, die bindende rechtspraak kan creëren, vaststelt dat een bepaald beding oneerlijk is, los van de vraag of de betrokken consument de inhoud van dat arrest kent?

3) Is het verenigbaar met artikel 38 van het Handvest, met het beginsel van doeltreffendheid van het Unierecht en met artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG om in een contract met een lange looptijd te bepalen dat de verjaringstermijn met betrekking tot een vordering tot terugbetaling van kosten die zijn betaald om een hypotheek te kunnen vestigen, reeds begint te lopen op het tijdstip waarop die betaling plaatsvindt, gelet op het feit dat het oneerlijke beding op dat tijdstip ophoudt effect te sorteren en er geen risico bestaat dat het beding opnieuw wordt toegepast? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: BNP Paribas Personal Finance (C-776/19–C-782/19), Profi Credit Slovakia (C-485/19)

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten