C-488/19 Minister for Justice and Equality

Contentverzamelaar

C-488/19 Minister for Justice and Equality

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 3 september 2019
Schriftelijke opmerkingen: 20 oktober 2019

Trefwoorden : EAB; wederzijdse erkenning;

Onderwerp :

- Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (hierna: Kaderbesluit);

- Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk Noorwegen en de regering van de Republiek Litouwen van 5 april 2011 betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen waarbij vrijheidsstraffen of maatregelen tot vrijheidsbeneming worden opgelegd (hierna: bilaterale overeenkomst).

 

Feiten:

Litouwen verzoekt middels een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) om overlevering van verweerder vanwege het onrechtmatig verspreiden van verdovende of psychotrope stoffen. Verweerder is een Litouws onderdaan die in Noorwegen werd aangetroffen met ongeveer 4,6 kg methamfetamine. Hij werd in Noorwegen veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden. De veroordeling en straf werden erkend door Litouwen middels de bilaterale overeenkomst met Noorwegen. Verweerder werd overgebracht naar Litouwen om de rest van zijn gevangenisstraf uit te zitten. Na voorwaardelijk te zijn vrijgelaten onder voorwaarden van intensief toezicht, is verweerder Litouwen ontvlucht. Hij werd op basis van het onderhavige EAB gearresteerd in Ierland (uitvoerende lidstaat). Er resteert een onmiddellijk uitvoerbare gevangenisstraf van een jaar, zeven maanden en vierentwintig dagen. Verweerder verzet zich tegen zijn overlevering en stelt dat a) alleen de lidstaat waar hij werd veroordeeld bevoegd is om te verzoeken om zijn overlevering (terwijl hij is veroordeeld in Noorwegen, dat geen lidstaat is) en b) het strafbare feit waarvoor hij werd veroordeeld een extraterritoriaal strafbaar feit is. Verzoeker (Minister for Justice and Equality) wijst op de geldige bilaterale overeenkomst, wat voldoende zou zijn opdat het verzoek tot overlevering onder het Kaderbesluit valt. Verzoeker voert aan dat er geen extraterritorialiteitsverbod voor overlevering ontstaat, gelet op de onmiddellijk uitvoerbare veroordeling tot gevangenisstraf van de uitvaardigende staat.

 

Overweging:

Hier is een nieuwe kwestie aan de orde waarbij de oorspronkelijke straf en veroordeling zijn uitgesproken in een derde staat, maar het vonnis van de derde staat werd erkend middels een bilaterale overeenkomst tussen een lidstaat en die derde staat en werd besloten om de gevangenisstraf in de uitvaardigende lidstaat ten uitvoer te leggen. Hierover is geen relevante leidende beslissing van het Hof voorgelegd aan de verwijzende rechter, noch een relevant besluit van een andere lidstaat. De gestelde vragen hebben betrekking op een vraag over de uitlegging van Unierecht waarop het antwoord niet duidelijk is. Het verzoek houdt uitsluitend verband met Unierechtelijke vereisten en niet met nationale wetgeving. De verwijzende rechter gaat daarom over tot het stellen van de prejudiciële vragen.

 

Prejudiciële vragen:

A. Is het Kaderbesluit van toepassing in een situatie waarin de gezochte persoon is veroordeeld en bestraft in een derde staat, maar het vonnis van de derde staat krachtens een bilateraal verdrag tussen die derde staat en de uitvaardigende staat is erkend in de uitvaardigende staat en overeenkomstig het recht van de uitvaardigende staat ten uitvoer is gelegd?

B. Zo ja, hoe moet dan, in de situatie waarin de uitvoerende lidstaat de in artikel 4, lid 1, en artikel 4, lid 7, onder b), van het Kaderbesluit genoemde facultatieve gronden voor weigering van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel in zijn nationale wetgeving heeft opgenomen, de uitvoerende rechterlijke instantie een strafbaar feit beoordelen dat zou zijn gepleegd in de derde staat, terwijl de omstandigheden rondom dat strafbare feit blijk geven van voorbereidingshandelingen die hebben plaatsgevonden in de uitvaardigende staat?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten