C-49/14 Finanmadrid EFC

Contentverzamelaar

C-49/14 Finanmadrid EFC

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   24 maart 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   10 april 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   10 mei 2014
Trefwoorden: consumentenbescherming; (oneerlijke bedingen); handvest grondrechten; ambtshalve toetsing; toegang tot de rechter

Onderwerp
Richtlijn 93/13/EEG [van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Pb L 95, blz. 29)

Verzoekster vraagt in juli 2013 tenuitvoerlegging van een executoriale titel. Het gaat om vier schuldenaren en een bedrag van € 13.447,01 (nog te vermeerderen met rente). Dit bedrag is geleend voor de aankoop van roerende goederen. De overeenkomst was opgesteld aan de hand van een door de Algemene Directie voor Registers en Notariaat gegeven model. Verweerders betalen jaren lang (vanaf juli 2006) maar na januari 2011 houdt de stroom aflossingen op. Verzoekster dient in november van dat jaar een verzoekschrift in tot opening van een betalingsbevel-procedure tegen de vier debiteuren. Twee van de vier debiteuren blijven onbereikbaar. Zij reageren niet op een verzoek tot betaling van de Rb noch tekenen zij verzet aan. Aangezien er familiebanden bestaan tussen de vier debiteuren worden de twee anderen naast de aanmaning tot betaling gesommeerd de andere twee debiteuren in kennis te stellen.
In februari 2012 neemt de griffier van de Rb het verzoekschrift in behandeling en besluit de schuldenaren tot betaling te manen, maar nu blijven alle schuldenaren onbereikbaar. De griffier verklaart dan in juni 2012 de betalingsbevelprocedure als beëindigd
De behandelend rechter legt in september 2013 zowel aan verzoekster als verweerders vragen voor over hun zienswijze voor wat betreft mogelijk oneerlijke bedingen in de overeenkomst en of zij menen dat het opportuun is vragen te stellen aan het HvJEU over de geldigheid van de SPA regelgeving en mogelijk strijd met het handvest grondrechten. Ook hierop wordt door de verweerders niet gereageerd.

De verwijzende SPA rechter constateert dat er vraagtekens te plaatsen zijn bij met name de rol van de griffier in de SPA procedure, die vergaande beslissingen kan nemen in de betalingsbevelprocedure indien geen verzet wordt aangetekend. Dan ontbreekt dus het zo belangrijke instrument van ambtshalve toetsing van mogelijk oneerlijke bedingen in overeenkomsten. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1) Moet richtlijn [93/13] worden uitgelegd in die zin dat zij zich, vanwege de omstandigheid dat sprake is van het belemmeren of beletten van een ambtshalve rechterlijke toetsing van contracten waar oneerlijke bedingen in zouden kunnen staan, verzet tegen een nationale regeling zoals de vigerende regeling ter zake van de Spaanse betalingsbevelprocedure (artikelen 815 en 816 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), waarin noch de toetsing van oneerlijke bedingen noch de tussenkomst van een rechter dwingend wordt voorgeschreven, tenzij dit passend wordt geacht door de griffier of de schuldenaren verzet aantekenen?
2) Moet richtlijn 93/13/EEG worden uitgelegd in die zin dat zij zich verzet tegen een nationale regeling zoals de Spaanse regeling waarbij geen ambtshalve toetsing [in] limine litis van de gerechtelijke executoriale titel (het decreet afgegeven door de griffier waarmee een einde wordt gemaakt aan de betalingsbevelprocedure) mogelijk is in de naderhand dienende executieprocedure, een en ander in verband met het bestaan van oneerlijke bedingen in het contract dat ten grondslag heeft gelegen aan de afgifte van het genoemde decreet waarvan de executie wordt verzocht, aangezien naar nationaal recht sprake is van kracht van gewijsde (artikelen 551 en 552 in samenhang met artikel 816, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)?
3) Moet het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden uitgelegd in die zin dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals de regeling ter zake van de betalingsbevelprocedure en de procedure tot executie van gerechtelijke titels, waarin rechterlijke toetsing niet in alle gevallen wordt voorgeschreven in de declaratoire fase en waarin de rechter geen gelegenheid krijgt geboden om in de executiefase een controle uit te voeren op hetgeen reeds besloten is door de griffier?
4) Moet het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden uitgelegd in die zin dat het zich verzet tegen een nationale regeling waarbij geen ambtshalve toetsing mogelijk is van de naleving van het recht om gehoord te worden, aangezien sprake is van kracht van gewijsde?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: gevoegde zaken; C-432/05 Unibet; C-40/08 Asturcom Telecomunicaciones; C-618/10 Banco Español de Crédito; C-415/11 Aziz
Specifiek beleidsterrein: VenJ mede EZ

Gerelateerde documenten