C-49/16 Unibet International
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 22 maart 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 8 april 2016 Schriftelijke opmerkingen: 8 mei 2016 Trefwoorden: openbare aanbesteding; kansspelen; vrij verkeer diensten Onderwerp VWEU artikel 56 (vrij verkeer diensten)
Verzoekster is aanbieder van kansspelen via internet, gevestigd in Malta. Verweerder is het centraal bureau van de nationale belasting- en douanedienst, de in HON aangewezen toezichthouder kansspelen. Verweerder concludeert na inspectie (zomer 2014) van de door verzoekster geëxploiteerde websites dat verzoekster ook in HON kansspelen aanbiedt maar niet in het bezit is van een vergunning. Verweerder blokkeert dan ook de toegang tot die websites en legt verzoekster later, na recidive, een boete op. Verzoekster bestrijdt de besluiten. Zij stelt strijd met VWEU artikel 56 omdat de door HON gestelde eisen het haar door naar haar mening discriminerende criteria voor betrouwbare kansspelaanbieders onmogelijk wordt gemaakt een concessie te verwerven voor het verkrijgen van een vergunning. Verweerder ontkent strijd met VWEU artikel 56; en zelfs indien de HON regeling zich niet verdraagt met het Unierecht, is het niet zo dat in HON kansspelen kunnen worden georganiseerd zonder enige vergunning of beperking.
De verwijzende HON hoofdstedelijk bestuurs- en arbeidsrechter kan uit de beschikbare jurisprudentie van het HvJEU niet afleiden of de HON regeling onrechtmatige beperkingen aan het vrij verrichten van diensten oplegt. De HON regeling voert in theorie geen monopolie in maar in de praktijk (de Staat bepaalt wanneer een aanbesteding wordt georganiseerd) blijkt dat het verkrijgen van een concessie voor aanbieders uit andere EULS moeilijk zo niet onmogelijk wordt gemaakt. Met name het moeten voldoen aan de in een nieuw besluit van augustus 2014 opgenomen criteria voor ‘betrouwbare kansspelaanbieder’ waarvoor verzoekster stelt te weinig tijd te hebben gehad om een uitgewerkte offerte in te dienen. Ook moet de vraag worden onderzocht of de opgelegde boete terecht was. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU: 1. Moet artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: “VWEU”) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een maatregel van een lidstaat wanneer de nationale regeling, door het eventueel organiseren van een openbare aanbesteding voor de gunning van een concessie of door het accepteren van een offerte die is ingediend ter verkrijging van een concessie, in theorie voorziet in de mogelijkheid voor aanbieders die voldoen aan de wettelijke criteria, dus ook in andere lidstaten gevestigde aanbieders, om voor het verrichten van niet-geliberaliseerde diensten bestaande in het aanbieden van kansspelen op afstand een concessie te verkrijgen, ofwel door deel te nemen aan een openbare aanbesteding, ofwel door een offerte in te dienen, maar de betrokken lidstaat in de praktijk geen aanbesteding voor de gunning van een concessie organiseert en de dienstverrichter in werkelijkheid evenmin de mogelijkheid heeft om een offerte in te dienen, en de nationale autoriteiten niettemin oordelen dat de dienstverrichter een overtreding heeft begaan door diensten te verrichten zonder in het bezit te zijn van een vergunning, waarvoor eerst een concessie moet worden verkregen, en hem de in de regeling voorziene bestuurlijke sanctie opleggen (tijdelijk geen toegang en boete in geval van recidive)? 2. Verzet artikel 56 VWEU zich ertegen dat een lidstaat regels invoert die volgens het nationale recht hoger in rang zijn en die het voor aanbieders van kansspelen op afstand in theorie mogelijk maken hun diensten grensoverschrijdend te verrichten, maar waarbij dergelijke aanbieders, doordat in de lidstaat de lager in rang zijnde uitvoeringsregels ontbreken, niet daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om van de autoriteiten de voor het verrichten van de diensten benodigde vergunning te verkrijgen? 3. In het geval dat de rechter die het hoofdgeding behandelt, gelet op de antwoorden die op de voorgaande vragen gegeven zullen worden, tot het oordeel komt dat de maatregel van de lidstaat zich niet verdraagt met artikel 56 VWEU, handelt hij dan in overeenstemming met het Unierecht indien hij oordeelt dat de in de besluiten van de nationale autoriteiten gedane constatering dat er sprake is van een overtreding vanwege het zonder vergunning verrichten van diensten, en de voor de overtreding opgelegde bestuurlijke sanctie (tijdelijk geen toegang en boete) in strijd zijn met artikel 56 VWEU? Aangehaalde jurisprudentie: C-42/07 Santa Casa; C-186/11 en C-209/11 Stanleybet e.a; Specifiek beleidsterrein: VenJ en EZ