C-490/20 PPA Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo“

Contentverzamelaar

C-490/20 PPA Stolichna obshtina, rayon „Pancharevo“

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:   12 november 2020
Schriftelijke opmerkingen:                   20 november 2020

Trefwoorden : handvest; grondrechten; discriminatie; Brexit; Unieburgerschap

Onderwerp :

-           VWEU artikelen 18, 20 en 21;

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie artikelen 7, 9, 21, 24 en 45;

-           VEU artikel 4(2);

-           Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG;

Feiten:

Op 08-12-2019 is in Barcelona het kind SDKA geboren. In de Spaanse geboorteakte worden als moeders van het kind vermeld: VMA (verzoekster), van Bulgaarse nationaliteit en aangeduid als “moeder A”, en KDK, van Britse nationaliteit en aangeduid als “moeder”. Beide personen zijn van het vrouwelijke geslacht. VMA verkrijgt maar geen Bulgaars geboorteakte van het gemeentebestuur van Sofia-Pantsjarevo (hierna: gemeentebestuur) omdat zij geen informatie over de afstamming van het kind van zijn biologische moeder kan verstrekken. Verder stelt het gemeentebestuur dat de vermelding van twee vrouwelijke ouders in de geboorteakte van een kind niet geoorloofd is omdat het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht in Bulgarije momenteel niet is toegestaan en een dergelijke vermelding in strijd is met de openbare orde. VMA voert aan dat deze weigering in strijd is met zowel het materiële recht als het procesrecht en tevens een schending inhoudt van richtlijn 2004/38, alsook van de rechtspraak van zowel het Hof als het EHRM. VMA betwist dat het gemeentebestuur redenen van bescherming van de openbare orde kan aanvoeren. Ook voert VMA aan dat er sprake is van een onrechtmatige inbreuk op het recht op een privéleven en een gezinsleven, wanneer het gemeentebestuur bewijzen verlangt voor de biologische afstamming van het kind en bij gebreke daarvan weigert een Bulgaarse geboorteakte op te stellen. Voorts stelt zij dat deze inbreuken zijn gepleegd in het kader van directe discriminatie. Op 03-04-2020 heeft de gemachtigde van VMA bij de verwijzende rechter beroep ingesteld tegen deze weigering.

Overweging:

De weigering van afgifte van een Bulgaarse geboorteakte, die vereist is voor de opstelling van een Bulgaars identiteitsbewijs, zou het kind de mogelijkheid ontnemen om zijn rechten als Unieburger ten volle uit te oefenen. Deze vraag rijst des te meer aangezien de andere ouder van het kind de Britse nationaliteit heeft. Gelet op de rechtsgevolgen van de Brexit zou de verkrijging van de Britse nationaliteit het kind, in voorkomend geval, derhalve niet in staat stellen een geldig burgerschap van de Unie te verwerven. De verwijzende rechter acht het noodzakelijk om de verschillende legitieme belangen tegen elkaar af te wegen, dat wil zeggen enerzijds de constitutionele en nationale identiteit van Bulgarije en anderzijds de belangen van het kind en, meer in het bijzonder, het recht op een privéleven en het recht van vrij verkeer van het kind. De verwijzende rechter gaat over op het stellen van de onderstaande vragen.

Prejudiciële vragen:

1. Moeten de artikelen 20 en 21 VWEU en de artikelen 7, 24 en 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de Bulgaarse bestuurlijke autoriteiten, wanneer hen wordt verzocht om afgifte van een geboorteakte voor een in een andere Unielidstaat geboren kind van Bulgaarse nationaliteit - waarvan de geboorte wordt bevestigd door middel van een Spaanse geboorteakte waarin twee personen van het vrouwelijke geslacht als ouders worden vermeld zonder dat is gepreciseerd of een van hen, en zo ja, wie, de biologische moeder van het kind is - de opstelling van een Bulgaarse geboorteakte niet kunnen weigeren op grond dat verzoekster weigert te preciseren wie de biologische moeder is?

2. Moeten artikel 4, lid 2, VEU en artikel 9 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de bescherming van de nationale en constitutionele identiteit van de Unielidstaten impliceert dat zij met betrekking tot de regels voor de vaststelling van de afstamming over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken? Meer bepaald:

–          Moet artikel 4, lid 2, VEU aldus worden uitgelegd dat de lidstaten kunnen verzoeken om informatie over de biologische afstamming van het kind?

–          Moet artikel 4, lid 2, VEU, gelezen in samenhang met artikel 7 en artikel 24, lid 2, van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat het absoluut noodzakelijk is om de nationale en constitutionele identiteit van een lidstaat af te wegen tegen het belang van het kind, teneinde deze belangen met elkaar in evenwicht te brengen, gelet op het feit dat er op dit moment, noch vanuit het oogpunt van de waarden noch vanuit juridisch oogpunt, consensus bestaat over de mogelijkheid om personen van hetzelfde geslacht als ouders te vermelden in een geboorteakte zonder dat wordt gepreciseerd of een van hen, en zo ja, wie, de biologische ouder van het kind is? Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt: hoe kan dit evenwicht van de belangen concreet worden verwezenlijkt?

3. Wanneer de ene moeder, die vermeld staat in de in een andere lidstaat afgegeven geboorteakte, onderdaan van het Verenigd Koninkrijk is, terwijl de andere moeder onderdaan van een Unielidstaat is, zijn dan voor de beantwoording van de eerste vraag de rechtsgevolgen van de Brexit van belang, met name gelet op het feit dat de weigering tot afgifte van een Bulgaarse geboorteakte voor het kind een belemmering vormt voor de afgifte van een identiteitsbewijs door een lidstaat van de Unie en dat dit, in voorkomend geval, de volledige uitoefening van de rechten van het betrokken kind als burger van de Unie bemoeilijkt?

4. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, verplicht het Unierecht, en met name het doeltreffendheidsbeginsel, de bevoegde nationale autoriteiten dan om af te wijken van het model voor de opstelling van een geboorteakte dat deel uitmaakt van het toepasselijke nationale recht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-127/08; C-40/11; C-673/16; C-268/99; 41/74; C-148/02; C-267/06; C-353/06; C-438/14.

Specifiek beleidsterrein: BZK; JenV; JenV-dmb