C-497/13 Faber

Contentverzamelaar

C-497/13 Faber

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   8 november 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   25 november 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   25 december 2013
Trefwoorden: consumentenbescherming; ambtshalve toetsing

Onderwerp: Richtlijn I999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 (laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2011/83/EU) betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen

Froukje Faber koopt in mei 2008 een gebruikte auto (Range Rover) bij Autobedrijf Hazet Ochten BV voor E 7.002,-. Er is een koopovereenkomst waarin staat dat de koop ‘zonder enige garantie’ heeft plaatsgevonden. In september 2008 is de auto tijdens een rit op de A16 in brand gevlogen en volledig uitgebrand. De auto wordt weggesleept. De politie maakt, zoals later blijkt, geen technisch rapport op. De auto is in mei 2009 door een sloopbedrijf gedemonteerd. Op 11 mei 2009 stelt Faber Hazet aansprakelijk voor de als gevolg van de brand ontstane schade, de waarde van de auto + diverse privéspullen, in totaal E 10.828,55. Zij geeft opdracht aan een schade-expert om een technisch onderzoek te doen naar de oorzaak van de brand, maar de expert laat weten dat dit zonder auto niet goed mogelijk is…
Hazet wijst aansprakelijkheid af voornamelijk wegens de verstreken termijn (schending BW 7:23 lid 1).
Faber begint een procedure met name op de grond van non-conformiteit van het geleverde product (BW 7:17). Hazet blijft erbij dat Faber haar rechten heeft verspeeld.
Aangezien Faber geen bijzondere omstandigheden stelt voor haar late reactie wordt Hazet in het gelijk gesteld. Overigens blijft in het midden of Faber de aankoop als consument heeft gedaan aangezien dit door haar niet is gesteld.
In beroep meldt Faber dat zij al op de dag van het ongeval (toen zij als passagier meereed met de sleepauto) in telefonisch contact aan Hazet een verwijt heeft gemaakt, en idem in een telefoongesprek in januari 2009. Ook doet zij nu melding van de impact die het ongeval op haar heeft gehad. Hazet betwist deze stellingen aangezien er geen bewijs geleverd dan wel aangeboden is.

Gezien de beperkingen die het nationale recht de verwijzende NL rechter (Hof Arnhem/Leeuwarden) oplegt (BRv) ziet hij zich genoodzaakt de volgende prejudiciële vragen voor te leggen aan het HvJEU:
1. Is de nationale rechter, hetzij op grond van het effectiviteitsbeginsel, hetzij op grond van het met Richtlijn 1999/44 beoogde hoge niveau van consumentenbescherming binnen de Unie hetzij op grond van andere bepalingen of normen van Unierecht verplicht ambtshalve te onderzoeken of de koper bij een overeenkomst (een) consument in de zin van artikel I lid 2 sub a van Richtlijn 1999/44 is?
2. Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, geldt dit ook indien het procesdossier geen (of onvoldoende of tegenstrijdige) feitelijke informatie bevat om de hoedanigheid van de koper te kunnen vaststellen?
3. Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, geldt dit ook voor een procedure in hoger beroep, waarin de koper geen grieven heeft gericht tegen het vonnis van de rechter in eerste aanleg, voor zover in dat vonnis dat (ambtshalve) onderzoek niet is verricht, en daarin de vraag of de koper als een consument kan worden aangemerkt uitdrukkelijk in het midden is gelaten?
4. Moet (artikel 5 van) Richtlijn 1999/44 worden beschouwd als een norm die gelijkwaardig is aan de nationale regels die in de interne rechtsorde als regels van openbare orde gelden?
5. Verzetten het effectiviteitsbeginsel, dan wel het met Richtlijn 1999/44 beoogde hoge niveau van consumentenbescherming binnen de Unie, dan wel andere bepalingen of normen van Unierecht zich tegen het Nederlandse recht ten aanzien van stelplicht en bewijslast van de consument-koper met betrekking tot de plicht tot (tijdige) kennisgeving van het veronderstelde gebrek van een afgeleverd goed aan de verkoper?
6. Verzetten het effectiviteitsbeginsel, dan wel het met Richtlijn 1999/44 beoogde hoge niveau van consumentenbescherming binnen de Unie, dan wel andere bepalingen of normen van Unierecht zich tegen het Nederlandse recht ten aanzien van stelplicht en bewijslast van de consument-koper dat het goed nonconform is en dat deze non-conformiteit zich binnen zes maanden na aflevering heeft geopenbaard? Wat betekenen de woorden "Manifesteert zich een gebrek aan overeenstemming" in artikel 5 lid 3 van de Richtlijn 1999/44 en met name: in welke mate moet de consument-koper feiten en omstandigheden stellen die (de oorzaak van) de non-conformiteit betreffen? Is daarvoor voldoende dat de consument-koper stelt en bij gemotiveerde betwisting bewijst dat het gekochte niet (goed) functioneert of dient hij ook te stellen en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen welk gebrek aan het verkochte dit niet (goed) functioneren veroorzaakt (heeft)?
7. Speelt bij de beantwoording van de voorafgaande vragen nog een rol dat Faber zich in deze procedure in beide instanties heeft laten bijstaan door een advocaat?

Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten