C-497/22 Roompot Service

Contentverzamelaar

C-497/22 Roompot Service

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    16 september 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    2 november 2022

Trefwoorden: ontvankelijkheid vordering, gemengde overeenkomst, exclusieve bevoegdheid

Onderwerp:

Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Feiten:

De in Duitsland wonende EM (verzoekster) boekte een vakantiehuis op de Duitstalige website www.roompot.de van een Nederlandse professionele verhuurster van vakantiewoningen (verweerster) in „Waterpark Zwartkruis” te Noardburgum/Nederland voor negen personen, bestaande uit twee huishoudens. Verzoekster heeft de huurprijs volledig betaald. Ten tijde van het verblijf was echter op grond van de Nederlandse wetgeving alleen toegestaan dat verzoekster samen met haar gezin en maximaal twee personen uit een ander huishouden in de accommodatie verblijft. Verzoekster is niet aan het verblijf begonnen en ook niet ingegaan op het aanbod om de boeking te wijzigen. Verweerster heeft een deel van de huurprijs gerestitueerd. Verzoekster eist met de onderhavige vordering de terugbetaling van het resterende bedrag. Het Amtsgericht Neus (rechter in eerste aanleg) heeft de vordering bij vonnis van 1 oktober 2021 ongegrond verklaard en afgewezen. Tegen dit vonnis heeft verzoekster hoger beroep ingesteld, waarmee zij haar vordering in eerste aanleg herhaalt. Verweerster verdedigt het vonnis in eerste aanleg bij de Duitse Bundesgerichtshof (verwijzende rechter). Verweerster betwist de internationale bevoegdheid van de Duitse gerechten. De verwijzende rechter stelt in dit kader een prejudiciële vraag aan het EU-Hof.

Overweging:

De verwijzende rechter twijfelt of de vordering ontvankelijk is. De vordering zou niet-ontvankelijk zijn en zou dus moeten worden verworpen indien de Duitse gerechten in het onderhavige geval volgens verordening (EU) nr. 1215/2012 (hierna: „Brussel I bis-verordening”) niet internationaal bevoegd zijn. De vraag rijst of een gerecht in Nederland, als lidstaat waar het gehuurde onroerend goed gelegen is, exclusief bevoegd is overeenkomstig artikel 24, punt 1, eerste volzin, van de Brussel I bis-verordening. Volgens deze bepaling zijn de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is bij uitsluiting bevoegd voor zakelijke rechten op huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen. Volgens rechtspraak van het EU-Hof vallen overeenkomsten inzake de verhuur van vakantiewoningen in het buitenland in beginsel onder de exclusieve bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed is gelegen (artikel 24, punt 1, eerste volzin, Brussel I bis-verordening). Een uitzondering bestaat alleen wanneer de litigieuze overeenkomst een gemengde is, op grond waarvan tegen een door de cliënt betaalde totaalprijs een pakket van diensten moet worden verricht waardoor de overeenkomst in haar geheel een ander karakter krijgt dan een zuivere huurovereenkomst. Volgens de Duitse rechtsleer moet voor de toepasselijkheid van artikel 24, punt 1, eerste volzin, van de Brussel I bis-verordening doorslaggevend zijn of de wederpartij als reisorganisator zelf de terbeschikkingstelling van de vakantiewoning die eigendom is van een derde, verschuldigd is (in dat geval is deze bepaling niet van toepassing), of enkel bemiddelt bij de totstandkoming van een huurovereenkomst met de eigenaar (in dat geval is deze bepaling wel van toepassing). Ondergeschikte bijkomende prestaties zoals het in goede staat houden van het object dan wel de schoonmaak, het wisselen van wasgoed of de service ter plaatse zouden onvoldoende gewicht hebben om uit te gaan van een gemengde overeenkomst.  Het Hof wordt verzocht om hier duidelijkheid over te geven.

Prejudiciële vragen:

Moet artikel 24, punt 1, eerste volzin, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat de exclusieve bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is, geldt voor een overeenkomst tussen een particulier en een professionele verhuurder van vakantiewoningen inzake het gebruik van een bungalow voor korte tijd in een door de verhuurder geëxploiteerd vakantiepark, welke overeenkomst naast het loutere gebruik van de bungalow voorziet in andere prestaties bestaande in een eindschoonmaak en de beschikbaarstelling van beddenlinnen, ongeacht of de vakantiebungalow eigendom is van de verhuurder of van een derde?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (241/83), (C-280/90), (C-8/98)

Specifiek beleidsterrein: JenV, EZK