C-498/16

Contentverzamelaar

C-498/16

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   03 november 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       20 november 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   20 december 2016

Trefwoorden: EEX; bevoegde rechter; begrip consument; bescherming persoonsgegevens;

Onderwerp: - verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Ook deze verzoeker kennen wij nog van een vorige zaak, C-362/14 (arrest 06-10-2015). Daarin ging het over de door verzoeker ingediende klachten over verweerster in onderhavige zaak (Facebook Ireland) waaraan het in de VS vermeende ontbreken van een passend niveau voor de bescherming van persoonsgegevens ten grondslag lag. In deze in OOS aangespannen rechtszaak gaat het om verzoekers status als ‘consument’ in zijn procedure tegen verweerster.

Verzoeker heeft sinds zijn vorige zaak veel bekendheid opgebouwd door media-activiteiten, publicatie van boeken, lezingen, blogs, en crowdfundingacties om geld in te zamelen voor zijn procedures tegen verweerster. Ten behoeve van die voorgenomen procedures, voorlichting en bewustmaking heeft hij een vereniging (zonder personeel en zonder winstoogmerk) opgezet. Er is ook een website waarop meer dan 25000 personen rechten voor de collectieve vordering op verweerster aan verzoeker gecedeerd hebben. Verzoeker heeft een team van tien personen rondom zich verzameld (waarvan niet vaststaat of deze personen daarvoor betaald worden). De collectieve vordering wordt gevoerd door een NV die de financiering draagt. Verzoeker werkt bij zijn moeder en verwerft daar zijn inkomen. Hij heeft neveninkomsten uit de verhuur van een appartement, de opbrengst van zijn boeken en lezingen, (wegens zijn bekendheid) betaalde deelname aan evenementen. Zijn klacht luidt dat verweerster talrijke inbreuken pleegt op gegevensbeschermings-rechtelijke regelingen die in de OOS (en andere) databeschermingswetten zijn verankerd. De internationale bevoegdheid van de rechter ontleent verzoeker aan het forum consumentis (verzoeker is OOS staatsburger). Maar verweerster stelt dat verzoeker zich wegens zijn commerciële activiteiten daarop niet kan beroepen en wegens de onoverdraagbaarheid van forum consumentis kan verzoeker geen gebruik maken van de aan hem gecedeerde rechten. De rechter in eerste aanleg wijst de vordering af op grond van het beroepsmatige gebruik van Facebook door verzoeker. Het oordeel na beroep is voor beide partijen aanleiding beroep in Revision aan te vragen. Die zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter.

De verwijzende OOS rechter (Oberste Gerichtshof) stelt vast dat Vo. 44/2001 op deze zaak (nog) van toepassing is. In eerdere jurisprudentie heeft het HvJ al bepaald dat slechts dan met succes een beroep op het ‘forum consumentis’ kan worden gedaan wanneer het voorwerp van de procedure bestaat in een overeenkomst of rechten uit een overeenkomst die deze verzoeker heeft gesloten voor een gebruik dat als niet-bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd. Partijen zijn het niet eens dat verzoeker een consument is. Verzoeker baseert zich daarbij op de overeenkomst met verweerster inzake zijn particuliere facebookaccount, en die tussen de cedenten en verweerster. De rechter oordeelt dat het openen (in 2008) van een account bij facebook als een zelfstandige overeenkomst moet worden aangemerkt en dat de daarna ontwikkelde activiteiten niet tot verlies van zijn hoedanigheid als consument kunnen leiden. De door verweerster gestelde nieuwe overeenkomst in 2013 (wijziging gebruiksvoorwaarden) laat dit onverlet. Op grond van de huidige stand van de jurisprudentie kan de rechter echter geen zekerheid geven over in hoeverre een consument die door andere consumenten rechten aan hem laat cederen om deze gezamenlijk geldend te maken zich op ‘ forum consumentis’ kan beroepen. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

l. Dient artikel 15 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [hierna: “verordening nr. 44/2001”] aldus te worden uitgelegd dat een “consument” in de zin van deze bepaling die hoedanigheid verliest indien hij – na langdurig gebruik van een particuliere Facebookaccount om zijn rechten uit te oefenen – boeken publiceert, lezingen houdt (soms ook tegen betaling), websites exploiteert, giften inzamelt om de rechten te kunnen uitoefenen, en de rechten van talrijke consumenten aan zich laat cederen onder de belofte dat een mogelijke procesopbrengst, na aftrek van de proceskosten, aan hen zal worden overgemaakt?

2. Dient artikel 16 van verordening nr. 44/2001 aldus te worden uitgelegd dat een consument in een lidstaat tezamen met zijn eigen rechten uit een consumententransactie bij het forum actoris ook gelijklopende rechten van andere consumenten met woonplaats

a. in dezelfde lidstaat,
b. in een andere lidstaat, of
c. in een derde land,

geldend kan maken, indien deze uit consumententransacties met dezelfde verwerende partij in dezelfde juridische context voortvloeiende rechten aan hem werden gecedeerd, en de cessietransactie geen deel uitmaakt van een handels- of beroepsactiviteit van verzoeker maar de gezamenlijke uitoefening van de rechten tot doel heeft?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-464/01 Gruber

Specifiek beleidsterrein: VenJ, BZK