C-5/17 DPAS Limited

Contentverzamelaar

C-5/17 DPAS Limited

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   27 februari 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       13 maart 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   13 april 2017

Trefwoorden: btw; begrip schuldvorderingen

Onderwerp: - richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1)

Verzoekster (‘Dental Plan Administration Services’) verzorgt administratieve diensten voor tandartspraktijken. Het gaat om tandheelkundige zorgarrangementen: overeenkomsten tussen tandarts en patiënt om een bepaalde mate van tandheelkundige zorg te verstrekken in ruil voor een maandelijks bedrag dat door de patiënt aan DPAS wordt afgedragen via automatische incasso (op de wijze als beschreven in arrest C-175/09). DPAS verrekent de geïnde bedragen maandelijks met de tandartsen. Het bedrag is opgebouwd uit diverse componenten. Daarin tevens inbegrepen een verzekering tegen bepaalde risico’s die niet onder het normale zorgpakket vallen en een wereldwijd bereikbare hulplijn voor noodgevallen. Verzoekster adviseert de tandartspraktijken over de arrangementen en levert daarvoor ook marketingmateriaal.

DPAS was sinds 1996 voor btw-doeleinden geregistreerd. De belastingdienst (verweerster) is na enig tegenstribbelen akkoord gegaan dat de transacties (overeenkomstig artikel 135.1 d van RL 2006/112) zijn vrijgesteld van btw. Op 31-01-2004 is verzoeksters btw-registratie opgeheven. Vanaf 2008 brengt verzoekster een inschrijvingsvergoeding in rekening, dit wordt bij de eerste maandelijkse incasso meegenomen.

Na uitspraak in C-175/09 (AXA, een concurrent van verzoekster), waarin het HvJEU oordeelde dat AXA diensten op het gebied van schuldvorderingen verrichtte, heeft verzoekster de regeling van de zorgarrangementen gewijzigd; vanaf 01-01-2012 biedt zij ook diensten aan patiënten. De contracten worden opgesplitst in één tussen verzoekster en de tandartsen en één tussen verzoekster en patiënt. Alleen over het eerste is verzoekster dan btw verschuldigd (die zij niet doorberekent). De (op 01-01-2012 al bestaande en nieuwe) patiënten moeten een machtigingsformulier ondertekenen voor de incasso waarin de voorwaarden van de overeenkomst zijn opgenomen.

De verwijzende VK rechter (Upper Tribunal -Tax and Chancery Chamber) oordeelt in een besluit van 05-11-2015 dat er na de wijziging in de overeenkomsten per 01-01-2012 sprake is van een rechtsbetrekking tussen verzoekster en de patiënt (wederzijdse prestaties). Hij spreekt zich niet uit of de arrangementen van btw zijn vrijgesteld maar besluit het oordeel van het HvJEU in C-607/14 en C-130/15 af te wachten. Het gaat dan met name om het begrip ‘inning van schuldvorderingen’ in artikel 135.1 d van RL 2006/112. In de zaak na de hervatting (15-08-2016) stelt verweerster dat verzoekster ten onrechte meent dat de door haar verrichte diensten ten behoeve van de patiënten (de contracten met de tandartsen blijven buiten beschouwing) kwalitatief verschillen van die van Bookit of NEC. Zij is opdrachtgever tot de automatische incassotransacties en verzorgt dus niet zelf de af- en bijschrijvingen. Het bijhouden van die betalingen is geen afzonderlijke overmakingshandeling die onder de btw-vrijstelling valt. Indien (waar de verwijzende rechter vanuit gaat) de diensten van verzoekster dezelfde kenmerken hebben als Denplan in de AXA-zaak dan moeten verzoeksters diensten als ‘inning van schuldvorderingen’ in de zin van RL 2006/112 worden beschouwd. Verzoekster voert aan dat de diensten die zij verricht ten behoeve van patiënten niet als de ‘inning van schuldvorderingen’ kunnen worden aangemerkt omdat daarbij ten behoeve van haar klanten geld van hun eigen rekening wordt overgemaakt en geen schuldvorderingen jegens derden worden ingevorderd. De verwijzende rechter ziet een zekere spanning tussen het arrest AXA enerzijds en de arresten Bookit II en NEC anderzijds. De uitspraak in de zaak AXA lijkt te pleiten voor het standpunt van verzoekster, maar de arresten Bookit II en NEC duiden erop dat ook een andere zienswijze mogelijk is. Hij legt dan ook de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1) Vormt een dienst als de door de belastingplichtige in casu verrichte dienst, die erin bestaat dat op grond van een machtiging tot automatische incasso ertoe opdracht wordt gegeven dat een bedrag via automatische incasso wordt afgeschreven van de bankrekening van de patiënt en door de belastingplichtige, na aftrek van een vergoeding waarop de belastingplichtige recht heeft, wordt overgemaakt aan de tandarts van de patiënt en een verzekeringsmaatschappij, een van btw vrijgestelde handeling betreffende betalingen of overmakingen in de zin van artikel 135, lid 1, onder d), van de primaire btw-richtlijn? Volgt, meer bepaald, uit de arresten [van 26 mei 2016, Bookit, C-607/14, EU:C:2016:355, en National Exhibition Centre, C-130/15, niet gepubliceerd, EU:C:2016:357] dat de in artikel 135, lid 1, onder d), van deze richtlijn verleende btw-vrijstelling niet van toepassing is op een dienst als de in casu door de belastingplichtige verrichte dienst waarbij de belastingplichtige weliswaar niet zelf afschrijvingen van en bijschrijvingen op rekeningen onder haar beheer uitvoert, maar die, voor zover geld wordt overgemaakt, wel van essentieel belang is voor die overmakingen? Of moet op grond van het arrest [van 28 oktober 2010, AXA UK, C 175/09, EU:C:2010:646] het tegendeel worden geconcludeerd?
2) Op grond van welke beginselen dient te worden bepaald of een dienst als de door de belastingplichtige in casu verrichte dienst al dan niet onder de “inning van schuldvorderingen” valt in de zin artikel 135, lid 1, onder d)?

Indien een dergelijke dienst (in overeenstemming met hetgeen het Hof in zijn arrest AXA met betrekking tot dezelfde of een sterk daarop gelijkende dienst heeft vastgesteld) moet worden aangemerkt als inning van schuldvorderingen indien hij wordt verricht ten behoeve van degene aan wie de betaling verschuldigd is, moet die dienst dan, meer bepaald, ook als inning van schuldvorderingen worden aangemerkt indien hij wordt verricht ten behoeve van degene door wie de betaling verschuldigd is (dat wil zeggen in casu de patiënten)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-175/09 AXA UK; C-607/14 Bookit II; C-130/15 National Exhibition Centre;

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten