C-500/19 Puls 4 TV

Contentverzamelaar

C-500/19 Puls 4 TV

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 2 september 2019
Schriftelijke opmerkingen: 19 oktober 2019

Trefwoorden : auteursrecht; media;

Onderwerp :

- Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij;

- Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt;

- Richtlijn 2004/48/CE van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten;

 

Feiten:

Puls 4 TV is o.a. exploitant van een Oostenrijkse televisiezender. YouTube exploiteert het videoplatform www.youtube.com als hostingdienstverlener. Wanneer de gebruiker toestemming geeft, worden de geüploade video’s voorzien van reclame, wat door YouTube “monetarisatie” wordt genoemd. Naast monetarisatie biedt YouTube de gebruiker de in de prejudiciële vragen genoemde nevendiensten aan. In casu heeft YouTube de door Puls 4 TV gewraakte video’s steeds onmiddellijk verwijderd nadat zij per aanmaning in kennis was gesteld van de auteursrechtelijke bevoegdheden van Puls 4 TV. Met haar stakingsvordering heeft Puls 4 TV de rechter verzocht YouTube te verbieden om video’s ter beschikking te stellen die door Puls 4 TV geproduceerde audiovisuele werken bevatten. Volgens haar worden de inbreuken op het auteursrecht technisch gefaciliteerd door YouTube. Vanwege de monetarisatie als aanbieder van content moeten worden gekwalificeerd. YouTube stelt dat zij geen werken meedeelt aan het publiek in de zin van artikel 3(1) van richtlijn 2001/29. YouTube meent een beroep te kunnen doen op de uitsluiting van aansprakelijkheid die voor hostingdienstverleners geldt, aangezien zij een klassieke hostingdienst aanbiedt en geen actieve rol vervult. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering toegewezen. De appelrechter heeft het hoger beroep van YouTube toegewezen en de vordering van verzoekster afgewezen. Tegen deze beslissing heeft Puls 4 TV beroep tot Revision ingesteld.

 

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter is YouTube een hostingdienstverlener die geen actieve rol vervult, ondanks de nevendiensten. In casu rijst de vraag of lidstaten de keuze hebben om in het recht te voorzien een stakingsvordering tegen onbewust handelende medeplichtigen in te stellen, of dat zij verplicht zijn daartoe. Artikelen 12 en 14 van richtlijn 2000/31 voorzien in uitsluiting/beperkingen van de aansprakelijkheid voor tussenpersonen. Bij de beoordeling van civiel- of strafrechtelijke vraagstukken in verband met de aansprakelijkheid van een tussenpersoon moet eerst worden onderzocht of deze wel verantwoordelijk is volgens de bepalingen van richtlijn 2000/31. Zo ja, rijst de vraag of ook de toepasselijke materieelrechtelijke bepalingen in een aansprakelijkheid van de tussenpersoon voorzien. Ten slotte rijst de vraag of de uitsluiting van aansprakelijkheid voor tussenpersonen waarin richtlijn 2000/31 voorziet, ook geldt voor stakingsvorderingen (rechterlijke stakingsbevelen).

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 14, lid 1, van richtlijn 2000/31/EG aldus worden uitgelegd dat de exploitant van een online videoplatform als hostingdienstverlener een tot verval van de uitsluiting van aansprakelijkheid leidende actieve rol vervult doordat hij, naast het ter beschikking stellen van opslagruimte voor aangeleverde inhoud, de volgende nevendiensten verricht of aanbiedt aan de gebruiker:

– het voorstellen van per thema gerangschikte video’s;

– de vereenvoudiging van het zoeken door platformbezoekers naar titels of inhoudelijke gegevens door middel van een elektronische inhoudsopgave, waarbij de gebruiker de titel of de inhoudelijke gegevens kan bepalen;

– het ter beschikking stellen van online aanwijzingen voor het gebruik van de dienst („Help”);

– het met goedkeuring van de gebruiker koppelen van door de gebruiker geüploade video’s met reclame (echter zonder reclame voor de exploitant van het platform zelf) overeenkomstig de door de gebruiker gekozen doelgroep?

2. Is een nationale regeling die bepaalt dat op een hostingdienstverlener (tussenpersoon) die een actieve faciliterende rol vervult bij door zijn gebruikers gepleegde inbreuken alleen een verplichting tot staking rust wanneer de medeplichtige de inbreuk door de gebruiker bewust heeft bevorderd, verenigbaar met artikel 11, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG, of moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat de lidstaten aan het recht van de rechthebbenden om jegens de medeplichtige een stakingsvordering in te stellen, niet de voorwaarde mogen verbinden dat de door de gebruiker gepleegde inbreuk bewust wordt bevorderd?

3. Moeten de regelingen van de artikelen 12 tot en met 14 van richtlijn 2000/31/EG inzake de aansprakelijkheid van tussenpersonen worden aangemerkt als een horizontale beperking van aansprakelijkheid die voor alle tussenpersonen met een neutrale rol gelden, ook in gevallen waarin hun activiteit auteursrechtelijk moet worden gekwalificeerd als door henzelf verrichte mededeling aan het publiek?

4. Moeten artikel 14, lid 3 (evenals artikel 12, lid 3, en artikel 13, lid 2) van richtlijn 2000/31/EG, artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29/EG en artikel 11, lid 3, van richtlijn 2004/48/EG aldus worden uitgelegd dat een hostingdienstverlener (tussenpersoon) die een neutrale rol vervult, ook in het geval van een tegen hem gerichte stakingsvordering een beroep kan doen op de uitsluiting van aansprakelijkheid van artikel 14, lid 1, van richtlijn 2000/31/EG, en houdt dit tevens in dat tegen een dergelijke tussenpersoon alleen een rechterlijk stakingsbevel kan worden uitgevaardigd wanneer hij daadwerkelijk kennis heeft genomen van de onwettige activiteit of informatie, of kan een dergelijk rechterlijk bevel reeds worden uitgevaardigd wanneer de hostingdienstverlener de vermeend inbreuk makende inhoud niet onmiddellijk na een concrete aanmaning verwijdert of ontoegankelijk maakt en in een gerechtelijke procedure wordt bevestigd dat er daadwerkelijk sprake is van een inbreuk?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-236/08 - C-238/08 Google France; C-324/09 L ʼ Oreal;

Specifiek beleidsterrein: EZK; OCW

ART 19-08-2019

Gerelateerde documenten