C-501/19 UCMR - ADA

Contentverzamelaar

C-501/19 UCMR - ADA

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 22 augustus 2019
Schriftelijke opmerkingen: 8 oktober 2019

Trefwoorden : btw; dienst; auteursrecht muziek;

Onderwerp :

- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: btw-richtlijn).

 

Feiten:

Verzoekster is een vereniging voor het collectieve beheer van de vermogensrechtelijke auteursrechten op muziekwerken. Verweerster is een rechtspersoon die actief is in de organisatie van optredens waarbij muziekwerken aan het publiek worden meegedeeld. Verweerster heeft een concert georganiseerd waarvoor zij een niet-exclusieve licentie voor het gebruik van muziekwerken heeft ontvangen. Hiervoor was verweerster verplicht aan verzoekster vergoedingen te betalen voor een bedrag dat was berekend in de licentie. Aangezien verweerster slechts een deel van deze vergoedingen had betaald, heeft verzoekster een vordering in rechte ingesteld. Zowel de bodemrechter als de rechter in tweede aanleg heeft verzoeksters vordering gegrond verklaard. Anders dan de rechter in eerste aanleg heeft de appelrechter vastgesteld dat de inning van de vergoedingen door verzoekster geen belastbare handeling uitmaakt en dat de verschuldigde vergoedingen niet aan btw zijn onderworpen. Daarom heeft de appelrechter het bedrag waartoe verweerster in eerste aanleg was veroordeeld, verminderd met het bedrag aan btw. Tegen de uitspraak van de appelrechter heeft zowel verzoekster als verweerster cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter. Verzoekster voert aan dat de btw nu voor rekening van de auteurs komt, en niet de eindgebruikers (wat in strijd zou zijn met de fiscale neutraliteit). Verweerster komt op tegen het bedrag van de vergoeding omdat het soort optreden onjuist zou zijn gekwalificeerd.

 

Overweging:

De vraag rijst of hier een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden verricht tussen de rechthebbenden en een bepaalde gebruiker, en of de geldbedragen die de rechthebbenden uiteindelijk van de organisatie voor collectief beheer ontvangen, de daadwerkelijke tegenprestatie voor een bepaalde dienst vormen. Indien wordt aangenomen dat een rechtsbetrekking bestaat, moet worden vastgesteld of het in casu kan gaan om de overdracht van een onlichamelijke zaak ingevolge hetwelk “de overdracht en het verlenen van auteursrechten” onder de definitie van “dienst” vallen. De verwijzende rechter wenst verder dat het Hof verduidelijkt of een organisatie voor collectief beheer, wanneer zij van de organisatoren van een optreden vergoedingen int voor het recht op mededeling aan het publiek van muziekwerken, handelt als een belastingplichtige in de zin van artikel 28 van de btw-richtlijn. De vraag is in casu relevant aangezien dient te worden uitgemaakt of verweerster ook de btw verschuldigd is over de bedragen die zij volgens het vonnis in eerste aanleg dient te betalen.

 

Prejudiciële vragen:

1. Verrichten de rechthebbenden van een auteursrecht op muziekwerken een dienst in de zin van artikel 24, lid 1, en artikel 25, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btwrichtlijn) jegens de organisatoren van een optreden van wie de organisaties voor het collectief beheer van auteursrechten op grond van een toestemming die is gegeven in de vorm van een exclusieve licentie, in eigen naam maar voor rekening van die rechthebbenden vergoedingen innen voor de mededeling aan het publiek van de muziekwerken?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, handelen de organisaties voor het collectief beheer van auteursrechten, wanneer zij van de organisatoren van een optreden vergoedingen innen voor het recht op mededeling aan het publiek van de muziekwerken, dan als belastingplichtige in de zin van artikel 28 van de btw-richtlijn en moeten zij dan facturen met btw uitreiken aan de respectieve organisatoren van het optreden en moeten, wanneer vergoedingen worden betaald aan de rechthebbenden van een auteursrecht op muziekwerken, deze rechthebbenden op hun beurt facturen met btw uitreiken aan de organisatie voor het collectief beheer van auteursrechten?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: SAWP C-37/16;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; EZK; OCW