C-503/15 Margarit Panicello

Contentverzamelaar

C-503/15 Margarit Panicello

Prejudiciële hofzaak C-503/15 Margarit Panicello

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   12 november 2015
Concept schriftelijke opmerkingen:       29 november 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   29 december 2015
Trefwoorden: ambtshalve toetsing; begrip rechterlijke instantie/verwijzende rechter; consumentenbescherming

Onderwerp
- Handvest grondrechten artikel 47 (doeltreffende voorziening in rechte en onpartijdig gerecht);
- VWEU artikel 267 (prejudiciële procedure);
- richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

De onderliggende zaak betreft een procedure over vragen van ouderlijke macht, aangespannen door verweerder, waarin zij wordt bijgestaan door verzoeker (advocaat). In juli 2015 ontvangt verweerder een rekening van verzoeker van € 1.095,90 zonder dat voorafgaand een kostenraming was opgemaakt. Verweerder start een procedure over het advocatenhonorarium. Volgens SPA recht is de griffier bij uitsluiting de wettelijke bevoegdheid verleend tot behandeling en beslechting van deze procedures. Daarin is echter volgens SPA BRv geen ruimte voor ambtshalve toetsing in het kader van oneerlijke handelspraktijken.

De verwijzende SPA rechter (familierechtbank Terrassa) vraagt zich af of een griffier op grond van VWEU artikel 267 wel bevoegd is prejudiciële vragen aan het HvJEU voor te leggen. In het SPA systeem (wet RO) is een griffier een onder het MinJUS ressorterende (openbaar) ambtenaar die ten dienste van de rechtspleging staat, met name voor wat betreft het procesverloop. In het SPA recht kan hij dus niet als ‘rechterlijke instantie’ worden aangemerkt, maar het HvJEU heeft aangegeven dat het om een communautair begrip gaat (verwijzend naar uitspraak in de zaak 61/65 Scheidsgerecht van het Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf te Heerlen, waarin criteria worden gezet om als ‘rechterlijke instantie’ te worden beschouwd).
De griffier kan een rol spelen bij betaling van advocaten en procureurs door de bijgestane partij aan te sporen (indien niet tijdig verzet aangetekend) de rekeningen te voldoen, zo nodig op straffe van een dwangsom. Volgens Handvest artikel 47 heeft een ieder recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht. Mogelijk kan ‘gerecht’ hier worden opgevat als ‘rechterlijke instantie’ van VWEU artikel 267 en is de griffier bijgevolg een dergelijke instantie. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
A) Zijn de artikelen 34, 35, 207, leden 2, 3 en 4, van Ley 1/2000 [Ley 1/2000 de Enjuiciamiento Civil – wet 1/2000 op de burgerlijke rechtsvordering], die de bestuurlijke procedure van de „jura de cuentas” [bijzondere betalingsbevelprocedure voor advocaten- en procureurshonoraria] regelen, in strijd met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie voor zover zij rechterlijke toetsing uitsluiten?
Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt:
Is de griffier in het kader van de procedure van de artikelen 34 en 35 van Ley 1/2000 een „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie?
B) Zijn de artikelen 34 en 35 van Ley 1/2000, die de ambtshalve rechterlijke toetsing uitsluiten van mogelijk oneerlijke bedingen of oneerlijke handelspraktijken in overeenkomsten tussen advocaten en natuurlijke personen die anders dan in het kader van hun beroepsuitoefening handelen, in strijd met de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 2, van richtlijn [93/13/EEG] en de artikelen 6, lid 1, onder d), 11 en 12, van richtlijn 2005/29/EG?
C) Zijn de artikelen 34 en 35 van Ley 1/2000, die bewijslevering ten behoeve van de beslechting van het geding in de administratieve procedure van de „jura de cuentas” verbieden, in strijd met de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 2, en [punt 1, onder q), van de bijlage] van richtlijn 93/13/EEG?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-305/08 CoNISma; C-537/13 Siba; C-49/14 FinanMadrid (aanhangige zaak)
Specifiek beleidsterrein: VenJ en EZ