C-503/16

Contentverzamelaar

C-503/16

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   11 november 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       28 november 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   28 december 2016

Trefwoorden: wettelijke aansprakelijkheid motorvoertuigen; staatsaansprakelijkheid

Onderwerp: - richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad, en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (Pb 2005, L 149, blz. 14);

- richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (Pb 2009, L 263, blz. 11).

Op 26-04-2009 zien verzoeker en zijn echtgenote dat een onbekend persoon in hun op hun landgoed geparkeerd busje stapt en daarmee wegrijdt. Zij stappen in de hun eveneens toebehorende personenauto en zetten de achtervolging in. Het lukt om de bestuurder tot stoppen te dwingen. Verzoeker stapt uit zijn auto en loopt naar het busje, waarna de bestuurder achteruit rijdt tegen de personenauto en waarbij verzoeker valt. De bestuurder rijdt dan eerst vooruit en vervolgens weer achteruit waarbij hij over verzoeker heen rijdt en hem circa acht meter meesleurt.

Het busje is net op de dag van het ongeval voor verzekering overgedragen aan verweerster Crédito Agrícola Seguros. Dat de bestuurder schuld heeft aan het ongeval staat vast. Verzoeker start een procedure waarin hij schadevergoeding van verweerster eist. De rechter oordeelt echter dat verzoeker op grond van de POR wet niet voor schadeloosstelling in aanmerking komt omdat hij eigenaar is van het voertuig waarmee hij is aangereden. Verzoeker gaat in beroep bij de verwijzende rechter waarbij hij pleit voor enge uitleg van het POR wetsartikel, in die zin dat daarin alleen wordt uitgesloten de schadeloosstelling voor materiële schade van de eigenaar van het voertuig in geval van roof, diefstal of opzettelijk wederrechtelijk gebruik van het voertuig, daar de wetgever heeft gewild dat de eigenaar zonder een cascoverzekering af te sluiten voor die schade gedekt zou zijn.

De verwijzende rechter (Rb Évora) stelt vast dat de POR wetgever een situatie als de onderhavige niet heeft voorzien. De kernvraag is welke positie verzoeker in het onderhavige schadegeval inneemt. Verzoeker voert aan dat hij ondubbelzinnig ‘derde’ is, daar hij is aangereden door een voertuig dat door een ander werd bestuurd. Dat voertuig was weliswaar zijn eigendom, maar op het moment van de aanrijding waren het bezit en het houderschap ervan hem ontnomen. In de in POR recht omgezette RL 90/232 is het voornaamste doel van de verplichte motorrijtuigenverzekering de bescherming van het slachtoffer dat lichamelijk letsel heeft opgelopen, dat schadeloos moet worden gesteld voor lichamelijk letsel als gevolg van een verkeersongeval dat het niet zelf heeft veroorzaakt. In deze zaak is voor de verwijzende rechter duidelijk dat verzoeker als ‘derde’ in de zin van de RL beschouwd kan worden, de bestuurder aansprakelijk kan stellen en dat verweerster hem schadeloos dient te stellen. Verweerster wijst echter op het artikel in de POR wet waarin aansprakelijkheid van de verzekeraar in gevallen als onderhavige wordt afgewezen en op het artikel in het POR Bw waarin de wetgever alle soorten schade in gevallen als het onderhavige heeft uitgesloten. Zij sluit de door verzoeker voorgestane enge uitleg uit aangezien daar in het POR Bw geen grondslag voor is. Aangezien de richtlijnen tot doel hebben de bescherming van de gelaedeerde te waarborgen heeft de verwijzende rechter voor uitspraak in deze zaak antwoord van het HvJEU nodig op de volgende vraag:

“Moet het gemeenschapsrecht, meer bepaald de artikelen 12, lid 3, en 13, lid 1, van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, aldus worden uitgelegd dat het in geval van een verkeersongeval waardoor lichamelijk letsel en materiële schade is toegebracht aan een voetganger die opzettelijk is aangereden door het hem in eigendom toebehorende voertuig, dat werd bestuurd door de persoon die het voertuig gestolen had, eraan in de weg staat dat schadeloosstelling van die voetganger naar nationaal recht is uitgesloten op grond dat hij eigenaar van het voertuig en verzekeringnemer is?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: VenJ, IenM