C-505/22 Deco Proteste – Editores

Contentverzamelaar

C-505/22 Deco Proteste – Editores

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     29 september 2022
Schriftelijke opmerkingen:                     15 november 2022

Trefwoorden: BTW, geschenken met geringe waarde, tijdschriftenabonnement

Onderwerp:

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Feiten:

Deco Proteste – Editores, Lda. (verzoekster) is een handelsonderneming die zich bezighoudt met het uitgeven van tijdschriften en ander informatiemateriaal over consumentenbescherming en die via haaruitgeverij tijdschriften ontwikkelt om consumenten te informeren en te beschermen, die zij via een abonnementssysteem verkoopt. Om de economische levensvatbaarheid van haar bedrijf te verzekeren, heeft verzoekster een groot aantal abonnees op haar tijdschriften nodig. In die context voert verzoekster promotiecampagnes, in het kader waarvan zij aan klanten die een abonnement afsluiten, naast de tijdschriften waarop zij zich abonneren, recht geeft op een geschenk in de vorm van een elektronisch apparaat of „gadget,” waarvan de eenheidswaarde steeds minder dan 50 EUR bedraagt, en zij met het oog op de levering van dat geschenk intracommunautaire verwervingen verricht waarbij zij de verleggingsregeling („reverse charge”) toepast en waarover zij btw afdraagt en in aftrek brengt. In 2014, 2015, 2016 en 2017 lag de totale waarde van de aan nieuwe abonnees verstrekte geschenken boven de vijf promille van verzoeksters omzet. Nadien werden correcties toegepast voor de jaren 2015 - 2018. In 2019 werd bij verzoekster een controle uitgevoerd die betrekking had op de vennootschapsbelasting en de btw voor 2015, 2016, 2017 en 2018. Naar aanleiding van die controle zijn aan verzoekster btw-correcties voorgesteld, omdat zij het maximum van vijf promille van de omzet had overschreden dat in de Portugese wetgeving is vastgesteld om „geschenken met een geringe waarde” te omschrijven. Verzoekster was het niet eens met deze btw-aangiften, en diende bezwaar in, waarbij zij verzocht om die btw-aangiften en de aangiften inzake de vertragings- en compenserende rente nietig te verklaren. Verzoekster betoogt ten eerste dat de verstrekking van „gadgets” aan nieuwe abonnees wanneer zij zich abonneren op haar tijdschriften, geen schenking vormt, aangezien er geen „animus donandi” is, en ten tweede dat het gaat om een commercieel pakket voor promotie-, reclame- en commerciële doeleinden. Aangezien het niet om een schenking gaat, valt de verstrekking van „gadgets” niet binnen de werkingssfeer van artikel 3, lid 3, onder f), Portugees btw-wetboek (CIVA), dat zijn oorsprong vindt in artikel 16 van de btw-richtlijn.

Overweging:

De in de deze zaak gerezen vragen betreffen de kwalificatie van de verstrekking van geschenken door verzoekster aan nieuwe abonnees voor haar tijdschriften in het kader van promotiecampagnes om klanten aan te trekken. Met die vragen wenst de verwijzende rechter in de eerste plaats te vernemen of die verstrekking een werkelijke verstrekking om niet is, dan wel of het gaat om een commercieel totaalpakket met een tegenprestatie in geld, waarbij het tijdschriftenabonnement is gekoppeld aan de levering van het geschenk en het ontvangen bedrag overeenkomt met de transactieprijs voor het verkochte totaalpakket bestaande uit de tijdschriften en het geschenk. In dit laatste geval zou er geen sprake zijn van een schenking en zou artikel 3, lid 3, onder f), CIVA niet van toepassing zijn. In de tweede plaats, indien wordt geoordeeld dat de verstrekking van het geschenk een goederenlevering om niet vormt waarvan de eenheidswaarde steeds minder dan 50 EUR bedraagt, moet worden onderzocht of het feit dat artikel 3, lid 7, CIVA voor geschenken, naast de kwantitatieve beperking van 50 EUR per stuk, voorziet in een algemene kwantitatieve beperking van vijf promille van de omzet van de belastingplichtige (die in het voorafgaande jaar is gedeclareerd) in overeenstemming is met artikel 16, tweede alinea, van de btw-richtlijn en een passend criterium vormt om het in deze laatste bepaling bedoelde begrip „geschenk van geringe waarde” vast te stellen. Zo ja, dan zal ook moeten worden nagegaan of het maximum van vijf promille van de omzet in strijd is met de beginselen van evenredigheid, neutraliteit en gelijke behandeling of non-discriminatie.

Prejudiciële vragen:

1) Wanneer aan nieuwe abonnees een geschenk (een „gadget”) wordt gegeven wanneer zij een tijdschriftenabonnement afsluiten, moet dat geschenk voor de toepassing van artikel 16 van de btw-richtlijn worden beschouwd:

a) als een levering om niet die losstaat van de handeling van het afsluiten van een tijdschriftenabonnement, of

b) als een onderdeel van een enkele handeling onder bezwarende titel, of

c) als een onderdeel van een commercieel pakket bestaande uit een hoofdhandeling (het abonnement op het tijdschrift) en een nevenhandeling (het verstrekken van het geschenk), waarbij deze laatste handeling wordt beschouwd als een levering onder bezwarende titel ten behoeve van het abonnement op het tijdschrift?

2) Indien de eerste vraag aldus wordt beantwoord dat er sprake is van een levering om niet, is de vaststelling van een jaarlijks maximum van de totale waarde van de geschenken dat overeenkomt met vijf promille van de omzet van de belastingplichtige in het voorafgaande jaar (bovenop het maximum voor de eenheidswaarde) dan verenigbaar met het begrip „onttrekkingen van goederen [...] om te dienen als geschenken van geringe waarde” in artikel 16, tweede alinea, van de btw-richtlijn?

3) Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, moet die waarde van vijf promille van de omzet van de belastingplichtige in het voorafgaande jaar dan worden geacht zo laag te zijn dat artikel 16, tweede alinea, van de btw-richtlijn zijn nuttig effect wordt ontnomen?

4) Is dat maximum van vijf promille van de omzet van de belastingplichtige in het voorafgaande jaar, mede gelet op de doeleinden waarvoor het is ingevoerd, in strijd met de beginselen van neutraliteit, gelijke behandeling of non-discriminatie en evenredigheid?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Kuwait Petroleum (C-48/97), EMI Group (C-581/08)

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten