C-506/21 Daimler

Contentverzamelaar

C-506/21 Daimler

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    22 oktober 2021
Schriftelijke opmerkingen:                    8 december 2021

Trefwoorden : verwijzingsbevoegdheid, doeltreffendheidsbeginsel, schadevergoeding, dieselschandaal

Onderwerp :

-           Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn)

-           Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie

Feiten:

Het hoofdgeding is één van de zaken in het kader van het “dieselschandaal”, waarbij in heel Europa schadevergoeding wordt gevorderd van fabrikanten van voertuigen of motoren met een verboden manipulatie-instrument. Verzoekster heeft op 30-5-2017 een personenauto gekocht, uitgerust met een van verweerster afkomstige dieselmotor met Euro-5-emissieniveau. Het voertuig beschikt over een temperatuurafhankelijke besturing van de uitlaatgasrecirculatie, waardoor de uitlaatgasrecirculatie bij bepaalde buitentemperaturen wordt gereduceerd. Dit leidt tot een hogere uitstoot van stikstofoxide. Verzoekster eist dat verweerster wordt veroordeeld tot betaling van 15.600,00 euro verminderd met een gebruiksvergoeding ten belope van 3.685,09 euro, tegen gelijktijdige afgifte van het voertuig.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter komen de uiteenzetting met betrekking tot de eerste en tweede vraag in wezen overeen met de twee vragen van het verzoek om een prejudiciële beslissing in de zaak C-388/21. De verwijzende rechter stelt de derde vraag omdat het volgens zijn opvatting voor Duitse rechters steeds moeilijker wordt om zich tot het Hof te wenden met een verzoek om een prejudiciële beslissing. De verwijzende rechter verzoekt het Hof om te preciseren dat het Unierecht zich verzet tegen een juridische verplichting om de zaak eerst aan de kamer voor te leggen en dat de relevante nationaalrechtelijke bepaling in het geval van een prejudiciële verwijzing buiten toepassing moet worden gelaten.

Prejudiciële vragen:

1) Hebben artikel 18, lid 1, artikel 26, lid 1, en artikel 46 van richtlijn 2007/46/EG junctis de artikelen 4, 5 en 13, van verordening (EG) nr. 715/2007 ook tot doel de belangen van individuele kopers van motorvoertuigen en hun vermogen te beschermen? Behoort daartoe ook het belang van een individuele koper van een voertuig dat hij geen voertuig koopt dat niet in overeenstemming is met de vereisten van het Unierecht, in het bijzonder een voertuig dat is uitgerust met een verboden manipulatieinstrument als bedoeld in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007?

2) Vereist het Unierecht, in het bijzonder het doeltreffendheidsbeginsel en de Europese grondrechten en fundamentele beginselen alsmede de eigen rechten van de natuur, dat bij elk geval van verwijtbaar – nalatig of opzettelijk – handelen door de fabrikant van het voertuig met betrekking tot het in het verkeer brengen van een voertuig dat is uitgerust met een in artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 bedoeld verboden manipulatie-instrument, de koper van het voertuig jegens de fabrikant een civielrechtelijke aanspraak op schadevergoeding heeft?

3) Staat het Unierecht, met name artikel 267 VWEU junctis artikel 19, lid 1, VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in de weg aan Duitse voorschriften als § 348, lid 3, ZPO en de desbetreffende rechtspraak, indien deze een prejudiciële verwijzing naar het Hof van Justitie van de Europese Unie moeilijker maken, vertragen of onmogelijk maken? Geldt dit tevens voor de Duitse bepalingen inzake partijdigheid als § 42 ZPO?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-210/06; C-791/19 Commissie/Polen (Tuchtregeling voor rechters); C-614/14;

Specifiek beleidsterrein: IenW