C-51/21 Aktsiaselts M.V.WOOL

Contentverzamelaar

C-51/21 Aktsiaselts M.V.WOOL

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     31 maart 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     17 mei 2021

Trefwoorden : levensmiddelen; voedselveiligheid;

Onderwerp :

-           Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen;

-           Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden;

-           Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn;

-           Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van beschikking;

Feiten:

Het Estste bureau voor levensmiddelen en veterinaire zaken (hierna: BLV) heeft meerdere bevelen opgelegd aan MV Wool. Het eerste bevel zag op staking van verwerking van haar vis-producten en het terugroepen van de gehele partij van de markt. Dit bevel was opgelegd omdat BLV bij de analyse van levensmiddelenmonsters in de visfabriek van MV Wool de aanwezigheid van Listeria monocytogenes (Lm) heeft vastgesteld. Enige tijd later heeft BLV een tweede bevel uitgevaardigd tegen MV Wool om haar activiteiten volledig te staken in twee visfabrieken. MV Wool is opgekomen tegen beide bevelen.

Overweging:

BLV en MV Wool zijn het in wezen oneens over de vraag of het al dan niet is toegestaan om monsters te nemen in een detailhandelszaak om de afwezigheid vast te stellen van Lm in 25 g. Hierbij is het van belang om uit te maken of MV Wools verwijt dat BLV de verkoop heeft verboden van visproducten waarvan de gezondheidsrisico’s voor de consument niet zijn bewezen, gegrond is. Het betreft een vraag die rechtstreekse gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van beide bestreden bevelen. De partijen zijn het oneens over het stadium van de toepassing in toelichting nr. 5 op de tabel in hoofdstuk 1 van bijlage I bij verordening nr. 2073/2005. MV Wool stelt dat er duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen twee stadia: (1) Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn, en (2) Voordat het levensmiddel de directe controle van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf die het geproduceerd heeft, heeft verlaten. In het eerste geval geldt de grenswaarde van „100 kve/g”, in het tweede geval geldt „afwezig in 25 g”. Indien de uitlegging van MV Wool juist is, dan heeft BLV t.a.v. MV Wool een verkeerde methode (het BLV heeft de aanwezigheid van Lm in de in de detailhandelszaak genomen monsters niet gekwantificeerd) en een verkeerde grenswaarde (dat wil zeggen, afwezigheid van L.m. in 25 g, in vijf deelmonsters) gehanteerd op grond waarvan hij in beide bestreden bevelen tot de conclusie is gekomen dat verzoekster een product in de handel heeft gebracht dat een risico inhoudt voor de gezondheid van de consument.

Prejudiciële vragen:

1. Moet het tweede microbiologische criterium „afwezig in 25 g” dat wordt genoemd in artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 2073/2005 en in rij 1.2 van de tabel in hoofdstuk 1 van bijlage I daarbij, in het licht van het bepaalde in deze verordening, de bescherming van de volksgezondheid en de doelstellingen van verordeningen nr. 178/2002 en nr. 882/2004 aldus worden uitgelegd dat wanneer de exploitant van een levensmiddelenbedrijf tegenover de bevoegde autoriteit niet afdoende heeft kunnen aantonen dat kant-en-klare levensmiddelen die als voedingsbodem voor L. monocytogenes kunnen dienen, met uitzondering van zuigelingenvoeding en voeding voor medisch gebruik, de grenswaarde van 100 kve/g gedurende de houdbaarheidstermijn niet zullen overschrijden, het microbiologische criterium „afwezig in 25 g” in dat geval hoe dan ook geldt voor producten die in de handel zijn gebracht voor de duur van de houdbaarheidstermijn?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Moet het tweede microbiologische criterium „afwezig in 25 g” dat wordt genoemd in artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 2073/2005 en in rij 1.2 van de tabel in hoofdstuk 1 van bijlage I daarbij, in het licht van het bepaalde in deze verordening, de bescherming van de volksgezondheid en de doelstellingen van verordeningen nr. 178/2002 en nr. 882/2004 aldus worden uitgelegd dat, ongeacht of de exploitant van een levensmiddelenbedrijf tegenover de bevoegde autoriteit afdoende kan aantonen dat het levensmiddel gedurende de hele houdbaarheidstermijn de grenswaarde van 100 kve/g niet overschrijdt, in dat geval twee alternatieve microbiologische criteria gelden voor dit levensmiddel, namelijk 1) het criterium „afwezig in 25 g” zolang het levensmiddel zich bevindt onder de controle van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf en 2) het criterium „100 kve/g” nadat het levensmiddel de controle van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf heeft verlaten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: VWS

Gerelateerde documenten