C-510/13 E ON Földgáz Trade

Contentverzamelaar

C-510/13 E ON Földgáz Trade

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   8 november 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   25 november 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   25 december 2013
Trefwoorden: energie; mededinging; procesbevoegdheid

Onderwerp
- Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG;
- Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG

Verzoekster is aardgasleverancier, verweerster, Magyar Energetikai és Közmű-szabályozási Hivatal is de HON energieAut. Netbeheerder FGSZ Földgázszállító Zrt. beslist over de toewijzing van capaciteit op grond van de ‘netcode’, een besluit van verweerster vastgesteld in 2009.
Omdat verzoekster bij de netbeheerder vier aanvragen voor capaciteitstoewijzing indient die de beschikbare capaciteit verre overschrijden vraagt de netbeheerder verweerster een standpunt in te nemen. Dat resulteert in een wijziging van de in de ‘netcode’ gestelde voorwaarden. De overweging daarvoor is dat de procedure van de ‘netcode’ waaraan de overeenkomsten inzake de toewijzing van capaciteit voor een periode van meer dan één jaar zijn onderworpen, („procedure voor congestiebeheer”), afbreuk doet aan de ontwikkeling van de mededinging op de markt en aan de wettelijke verplichting om de toetreding van nieuwe ondernemingen op deze markt te vergemakkelijken, zodat zij ambtshalve dienden te worden ingetrokken.
Verzoekster meent dat zij procesbevoegdheid heeft omdat zij persoonlijk en concreet geraakt wordt door het nieuwe besluit en eist in een procedure nietigverklaring van een deel ervan. De rechter in eerste aanleg ontkent verzoeksters procesbevoegdheid en wijst de eis af. Dit wordt door de rechter in beroep bevestigd. Er is geen sprake van een overeenkomst tussen de partijen in de onderhavige procedure. Verzoekster heeft geen juridisch belang. Economisch belang kan daarmee niet worden gelijkgesteld, zoals in een arrest van de HON HR is vastgelegd. In cassatie herhaalt verzoekster dat zij in haar recht om capaciteit te reserveren is beperkt en dat haar rechten als vergunninghouder zijn geschonden.

De verwijzende HON HR acht het onder deze omstandigheden noodzakelijk om een verzoek om een prejudiciële beslissing in te dienen, aangezien de correcte uitlegging van artikel 54, lid 1, van de richtlijn van 2009 en artikel 25, leden 1 tot en met 6, alsook het verband tussen beide niet zodanig voor de hand liggen dat elke andere uitlegging kan worden uitgesloten. Hij legt de volgende prejudiciële vragen voor aan het HvJEU:
1 Is artikel 25 van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (hierna: „richtlijn van 2003”), dat bepaalt welke personen bevoegd zijn om beroep in te stellen, van toepassing op een administratief besluit dat is vastgesteld in de periode dat deze richtlijn van kracht was, of moet in de aanhangige gerechtelijke procedure artikel 41 van richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG (hierna: „richtlijn van 2009”) in aanmerking worden genomen, welke richtlijn tijdens de procedure in werking is getreden, gelet op artikel 54, lid 1, tweede alinea, ervan, volgens hetwelk deze bepaling met ingang van 3 maart 2011 moet worden toegepast?
2 Indien de richtlijn van 2009 van toepassing is, kan dan een handelaar die zoals in de onderhavige zaak over een vergunning beschikt en er een economisch belang bij heeft om een beroep in te stellen tegen het besluit tot goedkeuring van een netcode of ter bepaling van de inhoud ervan, als een getroffen partij in de zin van artikel 41, lid 17, van deze richtlijn worden beschouwd, of is enkel de netbeheerder die om goedkeuring van de netcode kan verzoeken een getroffen partij?
3 Indien de richtlijn van 2003 van toepassing is, valt de goedkeuring of de wijziging van de netcode zoals die welke in casu heeft plaatsgevonden dan onder de gevallen waarvan sprake in artikel 25, leden 5 en 6, voor zover het gaat om de beoordeling van verzoeken om toewijzing van capaciteit?
4 Indien het gaat om een geval dat valt onder artikel 25, lid 6, van de richtlijn van 2003, kan dan een handelaar die zoals in de onderhavige zaak over een vergunning beschikt en er een economisch belang bij heeft om een beroep in te stellen tegen het besluit tot goedkeuring van een netcode of ter bepaling van de inhoud ervan, als een benadeelde partij worden beschouwd, of is enkel de netbeheerder die om goedkeuring van de netcode kan verzoeken een benadeelde partij?
5 Hoe moet artikel 25, lid 11, van de richtlijn van 2003 worden uitgelegd, volgens hetwelk klachten en bezwaren als bedoeld in de leden 5 en 6 geen afbreuk doen aan de uitoefening van de beroepsmogelijkheden uit hoofde van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving1, indien uit de antwoorden op bovenstaande vragen zou blijken dat het nationale recht beroepen aan strengere eisen onderwerpt dan die welke zijn opgelegd door de bepalingen van de richtlijn of het gemeenschapsrecht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-426/05 Tele2; C-55/06 Arcor
Specifiek beleidsterrein: EZ
Mede VenJ

Gerelateerde documenten