C-510/19 Openbaar Ministerie

Contentverzamelaar

C-510/19 Openbaar Ministerie

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 2 september 2019
Schriftelijke opmerkingen: 19 oktober 2019

Trefwoorden : Europees aanhoudingsbevel; rechterlijke autoriteit; officier van justitie

Onderwerp :

- Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (hierna: Kaderbesluit);

- Wet van 29 april 2004 tot implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (hierna: Overleveringswet);

 

Feiten:

Op 26.09.2017 is een internationaal bevel tot aanhouding bij verstek en een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) met verzoek tot overlevering uitgevaardigd ten laste van AZ. AZ wordt verdacht van valsheid in geschrifte en gebruik van valse stukken en oplichting (telastleggingen A.1, B en C.1.). AZ is overeenkomstig de artikelen 15 tot 38 van de Overleveringswet in Nederland aangehouden en in uitvoering van de beslissing van de daartoe bevoegde rechtbank Amsterdam, op 13.12.2017 aan België overgeleverd. Op 26.01.2018 heeft de onderzoeksrechter een aanvullend EAB uitgevaardigd, vanwege feiten die het voorwerp zijn van aanvullende telastleggingen (A.2, A.3, A.4, C.2, C.3 en C.4). Bij brief van 13.02.2018 heeft de officier van justitie (arrondissementsparket Amsterdam) aanvullend toestemming gegeven voor het vervolgen van deze feiten. Op grond van artikel 14 van de Overleveringswet kan de opgeëiste persoon namelijk niet worden vervolgd voor feiten die vóór zijn overlevering zijn begaan, tenzij de officier van justitie daar toestemming voor heeft gegeven.

 

Overweging:

AZ werpt de vraag op of artikel 14 van de Overleveringswet in overeenstemming is met de artikelen 6.2, 14, 19.2 en 27 van het Kaderbesluit. Ook rijst de vraag of de officier van justitie de uitvoerende rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 6.2 van het Kaderbesluit is die de gezochte persoon overgeleverd heeft en die toestemming kan verlenen in de zin van artikel 27(3)g) en lid 4 van het Kaderbesluit. Alvorens uitspraak te doen of de verdere vervolging vanwege de aanvullende feiten nu verhinderd is, dienen de prejudiciële vragen aan het Hof voorgelegd te worden.

 

Prejudiciële vragen:

1.1. Vormt de uitdrukking 'rechterlijke autoriteit' zoals bedoeld in artikel 6.2 Kaderbesluit een autonoom begrip van het Unierecht?

1.2. Indien het antwoord op vraag 1.1. bevestigend luidt: aan de hand van welke criteria kan worden vastgesteld of een autoriteit van de uitvoerende lidstaat een dergelijke rechterlijke autoriteit is en het door haar ten uitvoer gelegde Europees aanhoudingsbevel bijgevolg een dergelijke rechterlijke beslissing is?

1.3. Indien het antwoord op vraag 1.1. bevestigend luidt: valt het Nederlandse openbaar ministerie, meer bepaald de officier van justitie, onder het begrip rechterlijke autoriteit zoals bedoeld in artikel 6.2 Kaderbesluit en is het door deze autoriteit ten uitvoer gelegde Europees aanhoudingsbevel bijgevolg een

rechterlijke beslissing?

1.4. Indien het antwoord op vraag 1.3. bevestigend luidt: kan het worden toegestaan dat de initiële overlevering wordt beoordeeld door een rechterlijke autoriteit, meer bepaald de Overleveringskamer te Amsterdam, overeenkomstig artikel 15 Kaderbesluit, waarbij aan de rechtsonderhorige o.m. het hoorrecht en het recht op toegang tot de rechter wordt gerespecteerd, terwijl de aanvullende overlevering overeenkomstig artikel 27 Kaderbesluit wordt toebedeeld aan een andere autoriteit, namelijk de Officier van Justitie, waarbij aan de rechtsonderhorige geen hoorrecht of recht op toegang tot de rechter wordt gewaarborgd, zodat een manifest gebrek aan coherentie binnen het Kaderbesluit wordt tot stand gebracht zonder enige redelijke verantwoording?

1.5. Indien het antwoord op vragen 1.3. en 1.4. bevestigend luidt: dienen de artikelen 14, 19 en 27 Kaderbesluit zo te worden uitgelegd dat een openbaar ministerie hetwelk optreedt als uitvoerende rechterlijke autoriteit, vooreerst het hoorrecht en het recht op toegang tot de rechter van de rechtsonderhorige dient te respecteren, vooraleer toestemming kan gegeven worden voor het vervolgen, veroordelen of in hechtenis houden van een persoon met het oog op de uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel, wegens een strafbaar feit dat is gepleegd voor zijn overlevering krachtens een Europees aanhoudingsbevel, niet zijnde het strafbare feit waarvoor zijn overlevering is gevraagd?

2. Is de officier van justitie van het openbaar ministerie van het arrondissementsparket Amsterdam die handelt in uitvoering van artikel 14 van de Nederlandse Wet van 29 april 2004 tot implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (Overleveringswet), de uitvoerende rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 6.2 van het Kaderbesluit die de gezochte persoon overgeleverd heeft en die toestemming kan verlenen in de zin van artikel 27, lid 3, g) en lid 4 van het Kaderbesluit?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: JenV;

Gerelateerde documenten