C-512/20 en C-561/20 Swiss International Air Lines e.a. 

Contentverzamelaar

C-512/20 en C-561/20 Swiss International Air Lines e.a. 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     17 december 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     3 februari 2021

Trefwoorden : compensatie luchtreizigers;

Onderwerp :

-           Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bi j instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: verordening);

-           Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer’ van 21 juni 1999 (hierna: de Overeenkomst);

-           Besluit nr. 1/2006 van 18 oktober 2006;

Feiten:

De zaken C-512/20 en C-561/20 worden hierna gezamenlijk beschreven. In beide zaken vorderen verzoekers compensatie van verweerders omdat zij meer dan 3 uur later dan gepland zijn aangekomen op hun eindbestemming. De vertragingen zouden te wijten zijn aan verweerders. De vertraging in C-512/20 had betrekking op het 2e gedeelte van de reis, namelijk Zürich-Tampa. De vertraging in C-561/20 had ook betrekking op het 2e gedeelte van de reis, namelijk Newark International – San José International (Verenigde Staten). Beide reizen waren begonnen in de EU (Amsterdam, resp. Brussel).  Verweerders weigeren compensatie te betalen omdat de verordening niet geldt voor de betreffende vluchten  aangezien de vertragingem zich niet hebben voorgedaan binnen de EU.

Overweging:

De vraag rijst of de verordening van toepassing is, en zo ja, of de verordening geldig is. De feiten van onderhavige gedingen zijn niet gelijk aan de feiten waarover het Hof reeds een uitspraak heeft gedaan.

Prejudiciële vraag C-512/20:

Is Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van II februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en lot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91, gelet op artikel 15 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer van 21 juni 1999 (PB IA 14/73) en besluiten nr. 1/2006 (PB L 298/23) en nr. 1/2017 (PB L 348/46) van het Comité, in het geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, waarbij tussen het vertrek vanuit een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat en de aankomst op een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een derde staat met een geplande

tussenlanding in Zwitserland en waarbij van toestel wordt gewisseld, ook van toepassing op de vanuit Zwitserland vertrekkende rechtstreeks aansluitende vlucht naar een derde land?

Prejudiciële vragen C-561/20:

1. Dienen artikel 3.1, a) en artikel 7 van Verordening (EG) 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91, zoals geïnterpreteerd door Uw Hof, zo uitgelegd te worden dat een passagier recht heeft op een financiële compensatie lastens een niet-communautaire luchtvaartmaatschappij wanneer hij op zijn eindbestemming aankomt met een vertraging van meer dan drie uur ingevolge een vertraging van de laatste vlucht, waarvan de plaats van vertrek en de plaats van aankomst beiden gelegen zijn op het grondgebied van een derde land zonder een tussenstop op het grondgebied van een lidstaat, in een reeks van rechtstreeks aansluitende vluchten die aanvangt op een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat en welke vluchten allen materieel zijn uitgevoerd door die niet-communautaire luchtvaartmaatschappij en waarbij al die vluchten middels één boeking zijn gereserveerd door de passagier bij een communautaire luchtvaartmaatschappij die geen van die vluchten materieel heeft uitgevoerd?

2. Voor het geval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoordt, schendt Verordening (EG) 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 in de interpretatie van de eerste vraag, het internationaal recht, en in het bijzonder het beginsel van de uitsluitende en volledige soevereiniteit van een staat over zijn grondgebied en luchtruim, doordat die interpretatie het recht van Unie van toepassing maakt op een situatie die zich afspeelt binnen het grondgebied van een derde land?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Emirates C-173/07; Ceske aerolinie, C-502/18, C-537/17, C-402/07 en C-432/07, C-581/10 en C-629/10; Air Transport Association of America e.a., C-366/10;

Specifiek beleidsterrein: IenW