C-52/14 Pfeifer & Langen

Contentverzamelaar

C-52/14 Pfeifer & Langen

Prejudiciële hofzaak
 

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   21 maart 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   04 april 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   04 mei 2014
Trefwoorden: landbouw; verjaringstermijn/stuiting; bescherming financiële belangen EG

Onderwerp
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen

Zie ook de vorige zaak C-51/14. De hier gestelde vragen hebben betrekking op het verweer van verzoekster dat de terugvordering is verjaard. De DUI bestuursrechter in eerste aanleg heeft de terugvordering voor een deel nietig verklaard maar voor het overige het beroep afgewezen op grond dat de terugvordering van de vergoeding van de opslagkosten bij toepassing van artikel 3 van verordening (EG, EURATOM) nr. 2988/95 niet is verjaard. Zowel verzoekster als verweerder gaan tegen dat oordeel in hoger beroep. Niet in geschil is dat verzoekster ten onrechte opslagkostenvergoeding heeft ontvangen, maar wel of terugvordering, gezien de bepalingen in Vo. 2988/95 over de verjaringstermijn en de voorwaarden voor stuiting, al dan niet rechtmatig is.

De verwijzende DUI rechter (Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen) heeft over de verjaringsproblematiek de volgende vragen aan het HvJEU voorgelegd:
1. Is wat de stuiting van de verjaring betreft, bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 3, lid 1, derde alinea, van verordening (EG, EURATOM) nr. 2988/95, degene die bevoegd is voor de onderzoekshandeling of daad van vervolging van de onregelmatigheid, los van de vraag of zij de financiële middelen heeft toegekend? Moet de onderzoekshandeling of daad van vervolging van de onregelmatigheid op de vaststelling van een bestuursrechtelijke maatregel of sanctie zijn gericht?
2. Kan de „betrokkene” als bedoeld in artikel 3, lid 1, derde alinea, van verordening (EG, EURATOM) nr. 2988/95 ook een werknemer van een onderneming zijn, die als getuige is gehoord?
3. Moet het bij „elke ter kennis gebrachte onderzoekshandeling of daad van vervolging van de onregelmatigheid” (artikel 3, lid 1, derde alinea, van verordening [EG, EURATOM] nr. 2988/95) om concrete fouten bij de registratie van de suikerproductie (feitencomplexen) door de suikerfabrikant gaan, die gewoonlijk pas in het kader van een regelmatig uitgevoerd onderzoek in verband met de ordening van de markt aangenomen of vastgesteld worden? Kan ook een eindverslag dat het onderzoek afsluit of het resultaat van het onderzoek vaststelt, en waarin geen nadere vragen met betrekking tot bepaalde feitencomplexen worden gesteld, een ter kennis gebrachte „onderzoekshandeling” vormen?
4. Vereisen „voortgezette onregelmatigheden” als bedoeld in artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening (EG, EURATOM) nr. 2988/95 dat de als onregelmatigheden aangemerkte handelingen of verzuimen in de tijd nauw samenhangen, om nog als „voortgezet” te kunnen worden beschouwd? Bij een bevestigend antwoord: gaat deze nauwe samenhang in de tijd onder andere verloren doordat de onregelmatigheid bij de registratie van een hoeveelheid suiker binnen een verkoopseizoen voor suiker slechts eenmaal plaatsvindt en vervolgens pas weer in een volgend of later verkoopseizoen voor suiker wordt herhaald?
5. Kan de voortgezette onregelmatigheid als bedoeld in artikel 3, lid 1, tweede alinea, van verordening (EG, EURATOM) nr. 2988/95 eindigen doordat de bevoegde autoriteit, terwijl zij op de hoogte is van de complexiteit van de feiten, de onderneming niet, dan wel niet regelmatig of niet zorgvuldig, heeft gecontroleerd?
6. Wanneer gaat bij voortdurende of voortgezette onregelmatigheden de dubbele verjaringstermijn van acht jaar bedoeld in artikel 3, lid 1, vierde alinea, van verordening (EG, EURATOM) nr. 2988/95 in? Gaat deze verjaringstermijn in aan het eind van elke als onregelmatigheid aan te merken handeling (artikel 3, lid 1, eerste alinea, van de verordening) of aan het eind van de laatste voortgezette handeling (artikel 3, lid 1, tweede alinea, van de verordening)?
7. Kan de in artikel 3, lid 1, vierde alinea, van verordening (EG, EURATOM) nr. 2988/95 bedoelde dubbele verjaringstermijn van acht jaar door onderzoekshandelingen of daden van vervolging van de onregelmatigheid van de bevoegde autoriteit worden gestuit?
8. Moeten bij verschillende feitencomplexen, die bij de vaststelling van de subsidies een rol spelen, de overeenkomstig artikel 3, lid 1, van verordening (EG, EURATOM) nr. 2988/95 te berekenen verjaringstermijnen per feitencomplex (onregelmatigheid) afzonderlijk worden vastgesteld?
9. Is het voor het ingaan van de dubbele verjaringstermijn als bedoeld in artikel 3, lid 1, vierde alinea, van verordening (EG, EURATOM) nr. 2988/95 vereist dat de autoriteit op de hoogte is van de onregelmatigheid?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:  C-279/05, Vonk Dairy Products; C-278/07–C-280/07, Vosding e.a.; C-465/10 Chambre de commerce et d’industrie de l’lndre
Specifiek beleidsterrein: EZ, mede FIN

Gerelateerde documenten