C-52/16 en C-113/16 SEGRO ea

Contentverzamelaar

C-52/16 en C-113/16 SEGRO ea

Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik op C-52/16 en C-113/16 voor de volledige dossiers van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   29 april 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       15 mei 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   15 juni 2016
Trefwoorden: eigendomsrecht; recht eerlijk proces; recht vrije vestiging; vrij kapitaalverkeer

Onderwerp
- Handvest grondrechten artikelen 17 (eigendomsrecht) en 47 (eerlijk proces)
- VWEU artikel 49 (recht vrije vestiging) en 63 (vrij kapitaalverkeer)

C-113/16: In deze zaak gaat het om een OOS verzoeker die vóór 01-05-2014 recht van vruchtgebruik heeft verkregen, eindigend bij zijn overlijden, op twee in HON gelegen percelen landbouwgrond. HONaut maakt die inschrijving op 12-10-2015 ongedaan op grond van de gewijzigde HON kadasterwet waarin is bepaald dat sprake moet zijn van ‘naaste familie’ om een recht van (vrucht)gebruik te mogen vestigen. Tegen dat besluit is geen bezwaar mogelijk. Verzoeker gaat in beroep en vraagt de verwijzende rechter een vraag aan het HvJEU te stellen.

De verwijzende HON rechter (bestuurs- en arbeidsrechter te Szombathely) zet de wijzigingen in de HON plattelandswet uiteen. Sinds 2013 geldt een nieuwe regeling voor (vrucht)gebruik, maar daarin zijn geen specifieke (overgangs)bepalingen voor compensatie van eerder gevestigde rechten opgenomen. In deze zaak betreft het de nieuwe regel van het tenietgaan van rechten per 01-05-2014 van personen die niet kunnen aantonen ‘naaste familie’ te zijn van een HON burger. De rechter constateert dat weliswaar geen sprake is van directe discriminatie omdat de regeling voor alle EU-burgers gelijkelijk geldt maar wel van verkapte discriminatie omdat het voor burgers uit andere EULS aanzienlijk moeilijker zal zijn om aan te tonen dat zij naaste familie zijn van een HON burger, zodat het in de meeste gevallen gaat om een eis waaraan niet kan worden voldaan. Hij verwijst naar HvJEU-zaak C-370/05, alsmede naar de Keck- en Dassonville-jurisprudentie en ziet beperkingen van de vrijheid van vestiging en van kapitaalverkeer door het gebrek aan een compensatieregeling voor de gedane investering. Bovendien betreft het beperking van rechten die zijn verkregen vóór de HON toetreding, hetgeen in strijd met de ‘standstill’-bepaling en VWEU artikel 63. De rechter ziet geen dwingende redenen van algemeen belang voor de wetswijziging en mochten die wel geconstateerd worden dan ziet de rechter geen rechtvaardiging in de eis van ‘naaste familie’, (een verkapte nationaliteitseis). Hij legt in deze zaak de volgende vragen voor aan het HvJEU:
 (1) Levert een regeling van een lidstaat als in het hoofdgeding, waarbij het op landbouwgrond gevestigde recht van vruchtgebruik en recht van gebruik slechts in stand blijft als wordt aangetoond dat er sprake is van naaste familie van de persoon die dat recht heeft gevestigd, en waarbij het recht van vruchtgebruik en recht van gebruik van rechtswege tenietgaat zonder financiële compensatie wanneer de rechthebbende niet kan aantonen dat hij naaste familie is, een met de artikelen 49 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie strijdige beperking op?
(2) Heeft, bekeken vanuit het perspectief van de artikelen 49 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, een regeling van een lidstaat als in het hoofdgeding, waarbij het op landbouwgrond gevestigde recht van vruchtgebruik en recht van gebruik slechts in stand blijft als wordt aangetoond dat er sprake is van naaste familie van de persoon die dat recht heeft gevestigd, en waarbij het recht van vruchtgebruik en recht van gebruik van rechtswege tenietgaat zonder financiële compensatie wanneer de rechthebbende niet kan aantonen dat hij naaste familie is, daadwerkelijk in dezelfde mate gevolgen voor burgers van die lidstaat en burgers van andere lidstaten?

C-52/16: Verzoekster is een HON onderneming waarvan de vennoten in DUI woonachtig zijn. Zij heeft op 30-04-2014 recht van vruchtgebruik verkregen op stukken grond in HON. De inschrijving in het kadaster is door verweerster (HONaut) doorgehaald op 10 en 11-09-2014 op grond van de gewijzigde HON kadasterwet. Daarin is de overgangsperiode (voorheen 20 jaar) voor het tenietgaan van het ten behoeve van buitenlanders gevestigde recht van (vrucht)gebruik verkort naar 4,5 jaar. Tegen die besluiten is geen bezwaar mogelijk, maar verzoekster gaat in beroep. Het HON constitutioneel hof heeft op 21-07-2015 de besluiten ongrondwettig verklaard omdat in het toegepaste artikel van de herziene kadasterwet geen overgangsbepalingen over tenietgegane rechten van (vrucht)gebruik zijn opgenomen en niet is voorzien in compensatie. De gevraagde vernietiging van de overgangsbepaling wordt niet gehonoreerd. Verzoekster vraagt de verwijzende rechter een prejudiciële vraag aan het HvJEU te stellen.

De verwijzende HON rechter (bestuurs- en arbeidsrechter te Szombathely) oordeelt ook in deze zaak schending van het vrij verkeer van kapitaal en het recht van vrije vestiging, alsmede beperking van het eigendomsrecht, schending van het vertrouwensbeginsel en het recht op een eerlijk proces. Hij verwijst naar arrest C-370/05 en naar rechtspraak van het EHRM waarin wordt bevestigd dat het de genoemde vrijheden en het recht van eigendom treft. Hij meent dat de HON wetgever onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de wetswijziging noodzakelijk is, er geen sprake is van evenredigheid en de beperkingen van de vrijheden disproportioneel zijn. Het wettelijk vermoeden dat ervan uitgaat dat een rechtsbetrekking niet geldig tot stand is gekomen wordt niet expliciet in de wet genoemd, zodat daartegen niet kan worden opgekomen, hetgeen in strijd met het recht op een eerlijk proces. Hij legt het HvJEU in deze zaak de volgende vragen voor:
(1) Moeten de artikelen 49 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 17 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat als in het hoofdgeding die voorziet in de verplichting tot doorhaling van de inschrijving van het recht van vruchtgebruik en recht van gebruik dat is gevestigd op landbouwgrond en is ingeschreven ten behoeve van ondernemingen of natuurlijke personen die geen naaste familie van de eigenaar van de landbouwgrond zijn, zonder dat er wordt gekeken naar andere criteria en zonder dat is bepaald dat wie een tenietgegaan recht van vruchtgebruik en recht van gebruik heeft, compensatie voor het vermogensverlies krijgt, welke compensatie weliswaar niet verschuldigd is bij de afrekening tussen partijen, maar haar grondslag vindt in rechtsgeldige overeenkomsten?
(2) Moeten de artikelen 49 en 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 17 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat die voorziet in de verplichting tot doorhaling van de inschrijving van het recht van vruchtgebruik en recht van gebruik dat is gevestigd op landbouwgrond en op grond van uiterlijk op 30 april 2014 gesloten overeenkomsten is ingeschreven ten behoeve van ondernemingen of natuurlijke personen die geen naaste familie van de eigenaar van de landbouwgrond zijn, zonder dat er wordt gekeken naar andere criteria, maar waarin is bepaald dat wie een tenietgegaan recht van vruchtgebruik en recht van gebruik heeft, compensatie voor het vermogensverlies krijgt, welke compensatie weliswaar niet verschuldigd is bij de afrekening tussen partijen, maar haar grondslag vindt in rechtsgeldige overeenkomsten?
Aangehaalde jurisprudentie: C-370/05 Vestersen
Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten