C-52/23 flightright

Contentverzamelaar

C-52/23 flightright

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     27 maart 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     13 mei 2023

Trefwoorden: compensatie luchtreizigers, buitengewone omstandigheden, weersomstandigheden

Onderwerp:

Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91

Feiten:

Verzoekster vordert in haar hoedanigheid van gesubrogeerde in de rechten van twee passagiers betaling door verweerster van compensatie op grond van de verordening. De cedenten (passagiers) hadden een vlucht geboekt bij verweerster als luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert; deze vlucht was door haar bevestigd. Vlucht TP1860 van Ponta Delgada (Azoren) naar Lissabon (Portugal) met aansluitende vlucht TP572 naar Frankfurt am Main (Duitsland) zou op 23-03-2019 om 13.30 uur vertrekken. De aansluitende vlucht zou om 18.15 uur vertrekken en om 22.25 uur aankomen. Vlucht TP1860 werd geannuleerd. De passagiers werden op 24-03-2019 vervoerd en bereikten Frankfurt am Main meer dan 24 uur te laat. Verweerster stelt dat de annulering het gevolg was van het feit dat het voor de litigieuze vlucht TP1860 geplande vliegtuig op 23-03-2019 niet in Ponta Delgada kon landen. De reden daarvan was een storm die ertoe heeft geleid dat de zijwind met 41,16 knopen voor een Airbus A319 te sterk zou zijn geweest om te landen in Ponta Delgada. Verzoekster bestrijdt dit met onwetendheid. Andere vergelijkbare vliegtuigen konden ook niet landen. De passagiers zijn omgeboekt naar de eerste beschikbare vlucht.

Overweging:

De beslissing hangt af van de vraag of, zoals verweerster stelt, sprake is van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 van verordening 261/2004. Weersomstandigheden die de uitvoering van een vlucht verhinderen, kunnen volgens de Uniewetgever reeds een buitengewone omstandigheid vormen. In principe is het dus in eerste instantie voldoende dat de weersomstandigheden verhinderen dat een vlucht kan worden uitgevoerd. Dit lijkt redelijk, aangezien de luchtvaartmaatschappij geen invloed kan uitoefenen op het weer. Evenwel valt niet te ontkennen dat luchtvaart noodzakelijkerwijs gepaard gaat met blootstelling aan de elementen. Dat ligt in de aard van de zaak. Weersinvloeden zijn er altijd; ze veranderen voortdurend en soms op een manier dat een vlucht niet of niet meer veilig kan worden uitgevoerd. Indien deze omstandigheden zich regelmatig voordoen, kunnen zij in principe steeds worden verwacht. Derhalve kan worden betwijfeld of het in het algemeen volstaat dat weersomstandigheden de uitvoering van de vlucht nadelig hebben beïnvloed. Overeenkomstig de bewoordingen van artikel 5, lid 3, van verordening 261/2004 zullen de weersomstandigheden van uitzonderlijke aard moeten zijn. In casu gaat het erom, zoals is uiteengezet, dat het bijzondere risico dat de wind in Ponte Delgada gevaarlijk kan zijn, bekend is. Bijgevolg kan het beroep van verweerster op een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening 261/2004 alleen slagen wanneer dit er niet toe doet.

Prejudiciële vragen:

1) Is er sprake van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van de verordening wanneer zich weersomstandigheden voordoen die de uitvoering van een vlucht verhinderen, ongeacht de buitengewone aard ervan?

2) Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord, kan dan aan de hand van de regionale en seizoensgebonden frequentie van weersomstandigheden op de plaats en het tijdstip waarop zij zich voordoen, worden bepaald of zij buitengewoon zijn?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-549/07), Airhelp (C-28/20), SATA International - Azores Airlines (C-308/21), Flightright (C-388/22), ÖBB-Personenverkehr (C-509/11)

Specifiek beleidsterrein: IenW