C-520/16 en C-521/16

Contentverzamelaar

C-520/16 en C-521/16

   Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   22 november 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       08 december 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   08 januari 2017

Trefwoorden: luchtvaart; compensatie luchtreizigers; bevrijding aansprakelijkheid (‘vermijdbaarheid’)

Onderwerp: - verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (Pb L 46, blz. 1).

In deze gevoegde zaken zijn de feiten en omstandigheden identiek. Verzoekers reizen op 29-07-2015 met verweerster German Wings van Hannover naar Londen. De vlucht loopt bij vertrek ruim drie uur vertraging op. Verzoekers eisen compensatie van ieder € 250. Verweerster heeft aangegeven dat door een bosbrand het ingeplande vliegtuig niet op tijd uit Rome kon vertrekken om op tijd in Hannover te zijn voor tijdig vertrek van verzoekers vlucht. Zij acht dit een buitengewone omstandigheid die niet kon worden vermeden en zij stelt al het mogelijke te hebben gedaan om de vertraging te vermijden. Zij wist al om 14.05 uur dat het vliegtuig vertraging zou gaan oplopen maar dat dit de drie uur zou gaan overschrijden werd haar pas om 16.35 duidelijk. Toen was het te laat om nog een subcharter te regelen, hetgeen bovendien onevenredig hoge kosten met zich zou brengen: een subcharter is drie keer zo duur als uitvoering van een geplande vlucht.

De verwijzende DUI rechter (Amtsgericht Hannover) gaat uit van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 van Vo. 261/2004. Of verzoekers recht op compensatie hebben is afhankelijk van de vraag of ‘vermijdbaarheid’ (artikel 5.3) uitsluitend betrekking heeft op de buitengewone omstandigheden of ook op de vertraging. Hij stelt vast dat dit in de rechtspraak tot op heden betwist is. Ook volgens de bewoordingen van de norm lijkt uitsluiting van de onvermijdbaarheid alleen betrekking te hebben op de omstandigheden, niet op de gevolgen. Hij wijst op de uitspraak in de zaak Wallentin-Hermann waarin het HvJEU die kant op lijkt te gaan, zonder dat de vraag tot op heden definitief is beantwoord. In DUI is na uitspraken van het Bundesgerichtshof nu vaste rechtspraak dat buitengewone omstandigheden niet noodzakelijk leiden tot het wegvallen van de compensatieplicht, tenzij de gevolgen ervan voor het volgens plan uitvoeren van het vluchtplan van de luchtvaartmaatschappij ook dan niet te vermijden zouden zijn geweest wanneer deze laatste alle redelijke maatregelen had getroffen. De verwijzende rechter wijst echter op het doel van de Vo.: een zo hoog mogelijk beschermingsniveau voor de passagiers. Dit zou in het gedrang komen als de uitvoerende luchtvaartmaatschappij zou kunnen aanvoeren dat een compensatieplicht op grond van onvermijdbare buitengewone omstandigheden uitgesloten is, hoewel de gevolgen in de vorm van een vertraging te vermijden zouden zijn geweest. Gezien het tijdstip dat verweerster op de hoogte was van de vertraging (14.05 uur) is de verwijzende rechter van mening dat hij reeds op dat tijdstip maatregelen had moeten treffen om verstoring van de volgende vluchten te voorkomen. Het door verweerster aangevoerde kostenaspect acht hij niet van belang. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Dient artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 aldus te worden uitgelegd dat de vermijdbaarheid uitsluitend betrekking heeft op het zich voordoen van de buitengewone omstandigheden, of ook op de gevolgen van de buitengewone omstandigheden, namelijk de annulering of langdurige vertraging?

2. Indien het Hof de eerste vraag aldus zou beantwoorden dat de vermijdbaarheid betrekking heeft op de vertraging: indien het vliegtuig dat de voorafgaande vlucht uitvoert te maken krijgt met buitengewone omstandigheden, moet de uitvoerende luchtvaartmaatschappij dan reeds na het zich voordoen van de buitengewone omstandigheden tijdens de voorafgaande vlucht zorgen voor een vervangtoestel of mag zij wachten tot vaststaat dat de buitengewone omstandigheden tot een aanzienlijke vertraging voor de daaropvolgende vlucht leiden?

3. Indien het Hof de eerste vraag aldus zou beantwoorden dat de vermijdbaarheid betrekking heeft op de vertraging: is de boeking van een subcharter onredelijk als de kosten daarvan drie keer zo hoog zijn als de kosten van de eigenlijke vlucht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-549/07 Wallentin-Hermann

Specifiek beleidsterrein: IenM en EZ