C-521/12 Briels ea

Contentverzamelaar

C-521/12 Briels ea

Prejudiciële Hofzaak
 

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:  15 mei 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:  1 juni 2013
Schriftelijke opmerkingen:                  1 juli 2013
Trefwoorden: milieu (habitatrichtlijn); speciale beschermingszones (SBZ)

Onderwerp:
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en wilde flora en fauna (‘habitatrichtlijn’)

Deze zaak dateert van november 2012 van de Raad van State die het Hof op wacht heeft gezet in afwachting van het arrest C-258/11 Sweetman. Maar dat heeft niet de gewenste oplossing gebracht. De termijn voor het indienen van opmerkingen gaat nu alsnog lopen.
De verwijzingsbeschikking telt 86 pagina’s. Appellanten in deze zaak zijn 28 particulieren, stichtingen, verenigingen, BV’s, die elk ook weer verschillende medestanders vertegenwoordigen. Zij maken bezwaar tegen de aanleg van de A2 tussen ’s-Hertogenbosch en Eindhoven door onder meer een SBZ van het Natura 2000-gebied.
Vanaf punt 86 wordt de beschikking van belang voor de te beantwoorden vragen. De verwijzende rechter (RvS) heeft in de punten daarvoor tal van bezwaren ongegrond verklaard. Procedurele bezwaren over tussen de rijksdiensten niet afgestemde mobiliteitsplannen; over de MER-procedure; de berekening van verkeersintensiteit; over de tracékeuzen en de alternatieven, rechtszekerheid, MER inzake de luchtkwaliteit, de NEC-richtlijn (emissieplafonds), geluidsoverlast, en transport- en verkeersveiligheid.
Het ‘natuur’ gedeelte van de zaak begint bij de ‘flora- en faunawet’ in punt 73. Het daar opgevoerde schadebeeld (verdroging, verzuring, verontreiniging, onvoldoende compensatie van het verlies aan –historische- bomen, onvoldoende waarborging landschappelijke inpassing geluidschermen; verlies aan archeologische waarden door grondverzet) wordt door verzoekers onvoldoende onderbouwd en door verweerder (MinIenM) voldoende gepareerd.
Vanaf punt 86 gaat het over ‘Natuur’. De Stichting Overlast A2 e.a. hebben naar voren gebracht dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar het effect op de (grond)waterhuishouding en de bodemkwaliteit in het kwetsbare (Natura 2000-)gebied (natuurtoetsen A en B). In het plan is niets opgenomen over maatregelen die moeten voorkomen dat afstromend (verontreinigd) wegwater in het Natura 2000-gebied (stikstofdepositie). Ook had de minister de verwachte ontwikkeling van nieuwe blauwgraslanden in het gebied niet als mitigerende maatregel mogen aanmerken omdat dit begrip niet in de Habitatrichtlijn voorkomt. De ontwikkeling van nieuwe habitats is volgens richtsnoeren van de Europese Commissie geen mitigerende maatregel.

De verwijzende NL rechter (RvS) refereert aan het kokkelvisserij-arrest (C-127/02) waarin het Hof oordeelde dat autoriteiten “slechts toestemming mogen geven voor het plan of project wanneer zij de zekerheid hebben verkregen dat de activiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied”. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de beoordeling of sprake is van aantasting van de natuurlijke kenmerken van dat gebied betekenis toekomt aan de omstandigheid dat in het kader van het project in hetzelfde Natura 2000-gebied een areaal van gelijke of grotere omvang van dat habitattype tot ontwikkeling zal worden gebracht op een locatie waar dat habitattype geen negatieve gevolgen van het project zal ondervinden. De rechter vindt hierin echter geen uitsluitsel over de voorliggende casus, en legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1. Dient de zinsnede "de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten" in artikel 6, derde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en wilde flora en fauna zodanig te worden uitgelegd dat van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied geen sprake is in het geval het project gevolgen heeft voor het bestaande areaal van een beschermd habitattype in het betrokken gebied, indien in het kader van het project in het betrokken gebied een areaal van gelijke of grotere omvang van dat habitattype tot ontwikkeling wordt gebracht?
2. Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat de zinsnede "de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten" zodanig dient te worden uitgelegd dat van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied sprake is, moet het ontwikkelen van een nieuw areaal van een habitattype in dat geval worden aangemerkt als een compenserende maatregel als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de richtlijn?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-127/02 Kokkelvisserij
Specifiek beleidsterrein: IenM
Mede EZ

Gerelateerde documenten