C-522/20 OE

Contentverzamelaar

C-522/20 OE

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     15 december 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     1 februari 2021

Trefwoorden : discriminatie; bevoegdheid rechter;

Onderwerp :

Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (verordening Brussel II bis);

Feiten:

Verzoeker heeft bij een Oostenrijkse rechter in eerste aanleg een verzoek ingediend om de echtscheiding uit te spreken in zijn (in Dublin) met verweerster gesloten huwelijk. Verzoeker is Italiaans staatsburger en verweerster bezit de Duitse nationaliteit. Hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats bevond zich in Ierland. Sinds augustus 2019 verblijft verzoeker in Oostenrijk. Op het tijdstip van indiening van het verzoek verbleef verzoeker langer dan zes maanden in Oostenrijk. De bevoegdheid van de Oostenrijkse rechter kan volgens verzoeker worden ontleend aan artikel 3(1)a) vijfde en zesde streepje van verordening Brussel II bis. Volgens deze bepalingen zijn de rechters van de gewone verblijfplaats bevoegd voor echtscheidingsprocedures indien de verzoeker onderdaan van de forumstaat is en er zes maanden heeft verbleven, terwijl onderdanen van andere lidstaten een verblijf van minstens één jaar moeten aantonen. Dit is aan te merken als een ongelijke behandeling die uitsluitend op de nationaliteit is gebaseerd, wat schending oplevert van artikel 18 VWEU. Verzoeker stelt dat hem als onderdaan van een andere lidstaat ook het recht toekomt om zich na een verblijf van slechts zes maanden te wenden tot de rechter van zijn gewone verblijfplaats in Oostenrijk. De rechter in eerste aanleg heeft het beroep bij gebreke van internationale bevoegdheid a limine verworpen. De rechter in tweede aanleg heeft het door verzoeker ingestelde hoger beroep tegen deze beslissing afgewezen. Verzoeker heeft tegen deze beslissing beroep in Revision ingesteld bij het Oberste Gerichtshof.

Overweging:

Aangezien artikel 3(1)a) vijfde en zesde streepje van verordening Brussel II bis uitsluitend aanknoopt bij de nationaliteit, zonder dat op grond daarvan en in samenhang met de werkelijke verblijfsduur een voldoende relevant verschil op het vlak van integratie en verbondenheid met de betrokken lidstaat kan worden afgeleid - betwijfelt de verwijzende rechter of het in deze bepalingen gemaakte onderscheid verenigbaar is met artikel 18 VWEU. Indien ervan wordt uitgegaan dat het verschil in verblijfsduur dat de verordening als voorwaarde hanteert ter bepaling van de bevoegdheid van de rechter van de gewone verblijfplaats van de verzoeker, schending oplevert van het discriminatieverbod, dan rijst de vraag naar de juridische gevolgen hiervan.

Prejudiciële vragen:

1. Levert artikel 3, [lid 1,] onder a), zesde streepje, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 schending op van het discriminatieverbod van artikel 18 VWEU, aangezien het - afhankelijk van de nationaliteit van de verzoeker - een kortere verblijfsduur van de verzoeker als voorwaarde stelt voor de bevoegdheid van de rechter van de gewone verblijfplaats dan die welke is geregeld in artikel 3, [lid 1,] onder a), vijfde streepje, van verordening (EG) nr.  2201/2003 van de Raad van 27 november 2003?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Volgt uit een dergelijke schending van het discriminatieverbod dat voor alle verzoekers - ongeacht hun nationaliteit - de algemene regel van artikel 3, [lid 1,] onder a), vijfde streepje, van verordening (EG) nr. 2201/2003 geldt dat het forum van de gewone verblijfplaats bevoegd is in geval van een verblijfsduur van twaalf maanden, of moet voor alle verzoekers ervan worden uitgegaan dat daartoe een verblijfsduur van zes maanden geldt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-258/14; Parlement en Raad C-583/11 P; Telefónica/Commissie C-274/12 P; Trans Cap/Belgische Staat C-29/95; C-264/96; A. C-523/07; C-18/95;

Specifiek beleidsterrein: JenV