C-523/13 Larcher

Contentverzamelaar

C-523/13 Larcher

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   21 november 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   7 december 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   7 januari 2014
Trefwoorden: sociale zekerheid (pensioen); deeltijdarbeid; vrij verkeer werknemers; gelijke behandeling

Onderwerp
- VWEU artikel 18 (non-discriminatie); artikel 21 (vrij personenverkeer);
artikel 45 e.v. (vrij verkeer werknemers/verbod discriminatie)
- Verordening 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (Pb L 149, blz 2);
- Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1);
- Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284, blz. 1)

Verzoeker is OOS onderdaan, geboren in 1946. Hij is meer dan 29 jaar, tot september 2000, in DUI werkzaam geweest. Na die datum werkt hij in Kufstein/OOS en was niet langer grensarbeider. Sinds juni 2004 heeft hij een deeltijdovereenkomst voor oudere werknemers. Hij werkt dan nog 15,4 uur per week (40% oorspronkelijke werktijd) en zijn werkgever compenseert een deel van de gemiste inkomsten. Sinds oktober 2006 werkt hij nog maar in geringe mate voor de OOS werkgever en ontvangt hij een vervroegd ouderdomspensioen (wegens lange verzekeringsduur). Sinds 2009 ontvangt hij ook DUI ouderdomspensioen voor langdurig verzekerden.
Verzoeker heeft toekenning van een DUI ouderdomspensioen na deeltijdarbeid voor oudere werknemers aangevraagd vanaf 1 februari 2007 maar verweerster (Deutsche Rentenversicherung Bayern Süd) heeft dat verzoek afgewezen omdat de deeltijdarbeid niet overeenkomstig de DUI wetgeving is verricht. Verzoeker stelt echter dat vereist is dat de deeltijdarbeid wordt verricht volgens het recht van ‘een’ EULS omdat een andere uitleg (indirecte) discriminatie naar nationaliteit zou opleveren.

De verwijzende DUI rechter constateert dat gezien de relevante periode Vo. 1408/71 van toepassing, niet 883/2004. Uit artikel 45 lid 1 van 1408/71 vloeit geen juridische verplichting voort tot erkenning van in een andere EULS verrichte deeltijdarbeid voor oudere werknemers. Het HvJEU heeft eerder (arrest Öztürk) beslist dat voorwaarden voor het ontstaan van een recht op ouderdomspensioen die gesteld worden in verband met het nationale arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid moeten worden getoetst aan het non-discriminatiebeginsel.
Aangezien verzoeker wel lijkt te voldoen aan de voorwaarden van de OOS wetgeving inzake deeltijdarbeid voor oudere werknemers. De vraag rijst dan ook of verzoeker op grond van EU-recht kan eisen dat gelijkstelling plaatsvindt van de door hem verrichte deeltijdarbeid met DUI recht. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1) Verzet het in artikel 39, lid 2, EG (thans artikel 45, lid 2, VWEU) en artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 verankerde beginsel van gelijke behandeling zich tegen een nationale bepaling volgens welke het recht op ouderdomspensioen na deeltijdarbeid voor oudere werknemers slechts ontstaat indien die deeltijdarbeid is verricht volgens de wetgeving van die lidstaat, maar niet indien deze is verricht volgens de wetgeving van een andere lidstaat?
2) Zo ja, welke eisen brengt het voornoemde beginsel van gelijke behandeling mee op het vlak van de gelijkstelling van de volgens de wetgeving van een andere lidstaat verrichte deeltijdarbeid voor oudere werknemers als voorwaarde voor het recht op een nationaal ouderdomspensioen?
a) Dienen de voorwaarden die met betrekking tot deeltijdarbeid voor oudere werknemers gelden, met elkaar te worden vergeleken?
b) Zo ja, volstaat het dat de deeltijdarbeid voor oudere werknemers wat werking en structuur betreft in beide lidstaten in wezen op dezelfde wijze is geregeld?
c) Of moeten de voorwaarden voor deeltijdarbeid voor oudere werknemers in beide lidstaten op identieke wijze zijn geregeld?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-373/02 Öztürk; C-396/05, C-419/05 en C-450/05 Habelt ea; C-507/06 Klöppel; C-388/09 Da Silva Martins; C-367/11 Prete; C-379/11 Caves Krier

Specifiek beleidsterrein: SZW
Mede BZK

Gerelateerde documenten