C-525/20 Association France Nature Environnement
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 15 december 2020 Schriftelijke opmerkingen: 1 februari 2021
Trefwoorden : waterbeleid; programma’s en besluiten;
Onderwerp :
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid;
Feiten:
Verzoekster (association France Nature Environnement) verzoekt de verwijzende rechter om i) decreet 2018-847 gedeeltelijk nietig te verklaren wegens bevoegdheidsoverschrijding. Zij stelt dat het bestreden decreet - voor zover het in artikel 7 bepaalt dat er bij de beoordeling van de verenigbaarheid van programma’s en besluiten met de doelstelling om achteruitgang van de waterkwaliteit te voorkomen, geen rekening wordt gehouden met de tijdelijke effecten die van korte duur zijn en geen langetermijngevolgen hebben - in strijd is met richtlijn 2000/60. Met name artikel 4(1) van de richtlijn verzet zich tegen elke achteruitgang – tijdelijk of op lange termijn – van de toestand van waterlichamen. Bij verweerschrift concludeert de minister van Ecologische en Solidaire Transitie tot afwijzing van het verzoek. Zij stelt dat het middel ongegrond is.
Overweging:
Het antwoord op het door verzoekster aangevoerde middel hangt af van de vraag of de administratieve autoriteit wat de haar ter goedkeuring voorgelegde programma’s en projecten betreft de tijdelijke effecten daarvan die van korte duur zijn en geen langetermijngevolgen hebben, buiten beschouwing mag laten, en zo ja, onder welke voorwaarden en binnen welke grenzen. Aangezien deze vraag een ernstige moeilijkheid stelt inzake de uitlegging van het Unierecht, dient zij te worden voorgelegd aan het Hof.
Prejudiciële vragen:
- Dient artikel 4 van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 aldus te worden uitgelegd dat de lidstaten, bij het verlenen van toestemming voor een programma of project, op grond van dit artikel geen rekening hoeven te houden met de tijdelijke effecten daarvan die van korte duur zijn en geen langetermijngevolgen voor de toestand van het oppervlaktewater hebben?
– Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, aan welke voorwaarden in de zin van artikel 4 van de richtlijn, en met name de leden 6 en 7 van dit artikel, moeten deze programma’s en projecten dan voldoen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: IenW; EZK