C-526/15 Uber Belgium

Contentverzamelaar

C-526/15 Uber Belgium

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   1 december 2015
Concept schriftelijke opmerkingen:       17 december 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   17 januari 2016
Trefwoorden: mededinging; vergunningen; vrij verkeer diensten; evenredigheidsbeginsel; Handvest grondrechten

Onderwerp
- Handvest grondrechten artikel 15 (vrijheid beroep); artikel 16 (vrijheid ondernemerschap); artikel 17 (recht op eigendom); artikel 52.1 (reikwijdte);
- VWEU artikel 28 (vrij goederenverkeer); artikel 56 (vrij verkeer diensten)

Partijen in deze zaak zijn Uber Belgium (verzoekster), Taxi Radio Bruxellois (TRB) en de NL bedrijven Uber BV, Uber International BV, Rasier Operations BV (verweersters) waarnaast nog enkele ‘vrijwillig tussenkomende partijen’. Op 05-03-2014 opent TRB een procedure tegen verzoekster met een vordering tot staking op grond van BEL wettelijke regelingen voor marktpraktijken en consumentenbescherming. Deze vordering wordt toegewezen. Verzoekster tekent 24-04-2014 verzet aan tegen het vonnis. Zij benadrukt dat zij geen vervoersbedrijf is en geen vervoersdiensten aanbiedt, maar met behulp van een door haar ontwikkelde app (‘UberPop’) andere vervoersaanbieders in de gelegenheid stelt vervoersovereenkomsten met derden te sluiten. Zij stelt nadrukkelijk dat zij nimmer partij is bij een dergelijke overeenkomst.
Verzoekster TRB geeft aan te fungeren als coördinator (telefooncentrale) tussen taxibezitters en klanten en stelt dat de door haar aangeboden diensten volledig vergelijkbaar zijn met die van verweerster. Met het verschil dat de door verweerster aangestuurde chauffeurs niet beschikken over de noodzakelijke vergunningen (zoals vereist in de betreffende BEL ‘Ordonnantie’). In het vervolg van de procedure verwijt verweerster dat verzoekster een monopoliepositie bezit en dat het voorwerp van aangeboden activiteiten door strijdende partijen verschillend is. Uber faciliteert de sociale deeleconomie (particulieren delen kosten van ritten), terwijl TRB bezoldigd personenvervoer aanbiedt.

De verwijzende BEL rechter (Rb van Koophandel Brussel) realiseert zich dat de regelgeving voor vergunningen voor onderhavige diensten dateert uit een tijd dat er nog geen algemeen toegankelijk internet bestond. In de BEL regelgeving wordt ‘taxidienst’ niet gedefinieerd. De door middel van Uber uitgevoerde ritten voldoen aan de in de Ordonnantie genoemde voorwaarden (om vergunningplichtig te zijn). De rechter oordeelt aan de hand van de folder van Uber waarin gesteld dat het mogelijk is tijdens vrije tijd op eenvoudige wijze een inkomen te verwerven dat er wel degelijk sprake is van een ‘bezoldiging’. Ook in dat geval is aan de BEL regelgeving voldaan. Hij vraagt zich echter af of toepassing van de Ordonnantie verenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel, wanneer die regelgeving ondernemers hindert hun vrijheid uit te oefenen door innovatieve communicatietechnieken uit te werken om particulieren een efficiënt middel te bieden tot gedeeld vervoer. Hij legt de volgende vraag voor aan het HvJEU:
“Dient het evenredigheidsbeginsel, neergelegd in artikelen 5 VEU en 52(1) van het Handvest, in samenhang gelezen met de artikelen 15,16 en 17 van het Handvest en met de artikelen 28 VWEU en 56 VWEU aldus te worden geïnterpreteerd dat het zich verzet tegen een regeling zoals neergelegd in de Ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met vervoerder, zo begrepen dat het begrip "taxidiensten" eveneens van toepassing is op onbezoldigde particuliere vervoerders die aan ridesharing (gedeeld vervoer) doen door in te gaan op ritaanvragen die hun worden aangeboden door middel van een softwareapplicatie van de in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen UberBV et al.?”
Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten