C-527/20 Deutsche Lufthansa
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 16 december 2020 Schriftelijke opmerkingen: 2 februari 2021
Trefwoorden : compensatie luchtreizigers
Onderwerp :
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: verordening);
Feiten:
Deze zaak is nagenoeg identiek aan C-526/20. Verzoeker vordert van verweerster betaling van compensatie ten bedrage van 250 EUR op grond van de verordening. Verzoeker beschikte over een boeking voor een vlucht van Madrid naar Frankfurt. De vlucht werd geannuleerd, verzoeker werd omgeboekt en kwam meer dan 21 uur later dan gepland in Frankfurt aan. Verweerster weigert compensatievergoeding te betalen omdat zij wegens buitengewone omstandigheden vrijgesteld is van de verplichting tot compensatiebetaling. Reden van de annulering van de vlucht was te wijten aan een door de vakbond van vliegend personeel (UFO) uitgeroepen staking. Verweerster had meerdere maatregelen genomen om annuleringen en vertragingen te voorkomen, waaronder een nieuw bemiddelingsaanbodaan de vakbond. Daarnaast diende zij een verzoek in kort geding in dat in tweede aanleg werd afgewezen. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering van verzoeker toegewezen omdat verweerster niet was vrijgesteld van de op haar rustende verplichting tot compensatiebetaling. Er is geen sprake van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5(3) van de verordening. Verweerster heeft hierop hoger beroep ingesteld.
Overweging:
Mochten in de onderhavige situatie voor de litigieuze vlucht buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5(3) van de verordening een bevrijdende werking hebben, zou het hoger beroep kunnen slagen, aangezien verweerster dan niet verplicht is om aan verzoeker compensatie te betalen. Wanneer de staking geen buitengewone omstandigheid oplevert, heeft het hoger beroep geen kans van slagen. Of een door een vakbond geïnitieerde staking een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5(3) van de verordening vormt, is een vraag naar de uitlegging van deze bepaling – in casu van het wezenlijke bestanddeel „buitengewone omstandigheden” –, waarvan de beantwoording in geval van twijfel is voorbehouden aan het Hof.
Prejudiciële vraag:
Gaat het bij een staking van eigen medewerkers van de luchtvaartmaatschappij naar aanleiding van een oproep van een vakbond om een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: IenW