C-528/19 F-AG

Contentverzamelaar

C-528/19 F-AG

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar)

Termijnen: Motivering departement: 4 september 2019
Schriftelijke opmerkingen: 21 oktober 2019

Trefwoorden : btw; vergunning; vooraftrek

Onderwerp :

- Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting;

- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;

 

Feiten:

Verzoekster is een beherende holdingmaatschappij, A-GmbH en B-GmbH zijn dochtermaatschappijen. Gezamenlijk vormen ze een fiscale eenheid. A-GmbH exploiteerde in 2006 een steengroeve. De regionale raad heeft op 16.02.2001 een vergunning afgegeven voor exploitatie van die steengroeve met als voorwaarde dat hiervoor een openbare gemeentelijke weg wordt aangelegd die eigendom is van de stad. De rechtsvoorgangster van A-GmbH was al op 11.12.1997 met de stad overeengekomen dat zij alle kosten op zich zou nemen. In 2006 gaf A-GmbH B-GmbH opdracht het betrokken wegtracé aan te passen. Verzoekster voerde de kosten van A-GmbH voor de bouwwerkzaamheden niet op in haar btw-aangiften. Zij bracht de btw op de handelingen in een eerder stadium van B-GmbH in de btw-aangifte als voorbelasting in aftrek. Verweerster stelt dat verzoekster geen recht heeft op aftrek omdat de litigieuze handelingen zijn ontvangen met het doel deze voor een niet-economische activiteit te gebruiken (levering om niet aan de stad). Er zouden onvoldoende aanwijzingen zijn dat de vergunning de tegenprestatie vormt voor de aanpassing van de weg door verzoekster. De belastingdienst stelde daarop een gewijzigde btw-aanslag voor 2006 vast. Het bezwaar van verzoekster is zonder resultaat gebleven. Het door verzoekster ingestelde beroep is door de financiële rechtbank gedeeltelijk toegewezen. Ter motivering van haar beroep in Revision voert verzoekster aan dat de aftrek van de voorbelasting moet worden toegekend, aangezien kosten voor de aanpassing van een weg tot haar algemene bedrijfskosten behoren en deel uitmaken van haar btw-plichtige handelingen in een later stadium.

 

Overweging:

In het licht van de arresten van het Hof rijzen twijfels of de beoordeling volgens het nationale recht kan worden gehandhaafd. Wellicht heeft verzoekster toch recht op aftrek van de btw, volgens de arresten Sveda en Iberdrola staat het gebruik om niet kennelijk niet in de weg aan vooraftrek. Indien wordt aangenomen dat verzoekster recht heeft op vooraftrek, rijst voorts de vraag of de vooraftrek moet worden verrekend met een btw-schuld voor een levering onder bezwarende titel dan wel voor een verstrekking om niet. Indien echter moet worden uitgegaan van een levering om niet, is het nog steeds de vraag of die goederenlevering om niet volgens artikel 5(6) van de Zesde richtlijn belastingplichtig is.

 

Prejudiciële vragen:

1. Heeft een belastingplichtige die in opdracht van een stad bouwwerkzaamheden verricht aan een gemeentelijke weg en die van andere belastingplichtigen prestaties heeft ontvangen voor de aanleg van de aan de gemeente overgedragen weg, in omstandigheden als die in het hoofdgeding recht op aftrek van de voorbelasting op die prestaties overeenkomstig artikel 17, lid 2, onder a), van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: is in omstandigheden als in het hoofdgeding, waarin een belastingplichtige in opdracht van een stad bouwwerkzaamheden verricht aan een gemeentelijke weg, sprake van een goederenlevering onder bezwarende titel, waarbij de vergunning voor de exploitatie van een steengroeve de tegenprestatie vormt voor de levering van een weg?

3. Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord: is in omstandigheden als in het hoofdgeding, waarin een belastingplichtige in opdracht van een stad bouwwerkzaamheden verricht aan een gemeentelijke weg, de overdracht om niet van de voor openbaar gebruik bestemde weg aan de gemeente overeenkomstig artikel 5, lid 6, van richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, gelijk aan een goederenlevering om niet alhoewel de overdracht omwille van bedrijfsdoeleinden wordt verricht teneinde onbelast eindgebruik door de gemeente te vermijden?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: SKF C-29/08; AES-3C Maritza East 1 C-124/12; Sveda C-126/14; Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments C-132/16; Ryanair C-249/17; Securenta C-437/06; Vereniging Noordelijke Land- en Tuinbouw Organisatie C-515/07; C-204/13; C-283/12.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten