C-53/23 Asociatia Forumul Judecatorilor din Romania

Contentverzamelaar

C-53/23 Asociatia Forumul Judecatorilor din Romania

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 april 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    7 juni 2023

Trefwoorden: bescherming van het rechtsstaatbeginsel, rechterlijke onafhankelijkheid

Onderwerp:

•            Artikel 2, artikel 4, lid 3, en artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU.

•            Artikelen 12 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

•            Bijlage IX bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië (PB 2005, L 157, blz. 203; hierna: „toetredingsakte”).

•            Beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006, die een mechanisme van samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie vaststelt.

Feiten:

In maart 2022 is wet 49/2022 in werking getreden die de bevoegdheid ten aanzien van strafbare feiten die zijn gepleegd door rechters en aanklagers heeft overgedragen aan de Afdeling voor strafrechtelijk en criminologisch onderzoek. Op basis van beschikking 108/2022 zijn openbare aanklagers aangesteld die worden belast met de strafvervolging. Deze bevoegdheid lag eerst bij het Nationaal directoraat corruptiebestrijding. Zij verzoeken de vernietiging van deze beschikking ten behoeve van de versterking van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Verweerder stelt dat zij zich niet beroepen op een subjectief recht of een rechtmatig particulier belang dat rechtstreeks verband houdt met de aangevochten bestuurlijke handeling, maar op een rechtmatig publiek belang.

Overweging:

De nationale rechter overweegt dat artikelen 1, 2 en 8 van de wet betreffende bestuursrechtelijke geschillen vaststelt dat verenigingen die als betrokken maatschappelijke organisaties verzoeken om een wettigheidstoetsing van bestuurlijke handelingen, daartoe slechts een rechtmatig openbaar belang kunnen inroepen indien zij zich primair beroepen op een rechtmatig particulier belang dat voortvloeit uit het directe verband tussen de bestuurlijke handeling waarvan de rechtmatigheid moet worden onderzocht, en het directe oogmerk en de doelstellingen van de vereniging. In het onderhavige geval bestaat een verband tussen de aangevochten bestuurlijke handeling en het doel van de verzoekende verenigingen, die voornamelijk aanvoeren dat de aangevochten handeling een regeling ten uitvoer brengt die afbreuk doet aan de corruptiebestrijding en derhalve de verplichtingen schendt die Roemenië op zich heeft genomen bij toetreding tot de Europese Unie. De vraag is echter of dit een particulier of een publiek belang is.

Het Hof heeft in zijn rechtspraak de procesbevoegdheid van verenigingen erkend en geoordeeld over verzoeken om een prejudiciële beslissing die zijn voorgelegd in het kader van bepaalde geschillen waarbij regelgeving en bepaalde bestuurlijke handelingen werden aangevochten door beroepsverenigingen van rechters en aanklagers met het doel de rechterlijke onafhankelijkheid en de rechtsstaat te beschermen. De organisatie van het justitiële stelsel in de lidstaten, met inbegrip van de organisatie van het openbaar ministerie, behoort tot de bevoegdheden van de lidstaten, waarbij deze het Unierecht in acht moeten nemen. De verwijzende rechter vraagt zich af of het nationale recht niet in strijd is met het Unierecht, nu de bevoegdheid tot het onderzoeken van corruptiemisdrijven is toegekend aan een aantal aanklagers die daartoe speciaal zijn aangewezen. Zij doen onderzoek naar alle categorieën strafbare feiten die door magistraten zijn gepleegd, zijn niet gespecialiseerd op het gebied van corruptiemisdrijven, moeten een aanzienlijk aantal zaken behandelen en beschikken niet over de technische middelen. Ook vraagt de verwijzende rechter of de verplichtingen worden nagekomen als bedoeld in bijlage IX van de toetredingsakte die betrekking hebben op het waarborgen van de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie voor corruptiebestrijding.

Prejudiciële vragen:

1. Staan artikel 2 en artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, in samenhang gelezen met artikel 12 en artikel 47 van het Handvest, eraan in de weg dat er aan de indiening van bepaalde rechtsvorderingen door beroepsverenigingen van magistraten – met het doel om de rechterlijke onafhankelijkheid en de rechtsstaat te bevorderen en te beschermen, en om de status van het beroep te waarborgen – grenzen worden gesteld door invoering van de voorwaarde dat er een rechtmatig particulier belang bestaat, dat door een bindend besluit van de Înalta Curte de Casație și Justiție (hoogste rechterlijke instantie) buitensporig is beperkt, waarna er een nationale praktijk is ontstaan waarbij in soortgelijke zaken als de

onderhavige een direct verband wordt geëist tussen de bestuurlijke handeling die door de rechterlijke instanties aan een wettigheidstoetsing wordt onderworpen en het directe oogmerk en de doelstellingen die in de statuten van de beroepsverenigingen van magistraten zijn vastgelegd, wanneer de verenigingen in overeenstemming met hun algemene statutaire doelstellingen effectieve rechtsbescherming beogen te verkrijgen op gebieden die door het Unierecht worden geregeld?

2. Staan, in het licht van het antwoord op de eerste vraag, artikel 2, artikel 4, lid 3, en artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, bijlage IX bij de toetredingsakte en de beschikking MST in de weg aan een nationale regeling die de bevoegdheid van het Nationaal directoraat corruptiebestrijding in die zin beperkt dat de bevoegdheid om onderzoek te doen naar corruptiemisdrijven (in brede zin) die zijn gepleegd door rechters en aanklagers exclusief wordt toegekend aan bepaalde openbare aanklagers die daartoe speciaal zijn aangesteld (door de procureurgeneraal van Roemenië, op voorstel van de plenaire vergadering van de Hoge raad voor de magistratuur) binnen het openbaar ministerie bij de Înalta Curte de Casație și Justiție, respectievelijk het openbaar ministerie bij de hoven van beroep, waarbij laatstbedoelde openbare aanklagers ook bevoegd zijn ten aanzien van andere categorieën strafbare feiten die door rechters en aanklagers zijn gepleegd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Zaak C-83/19, C-127/19, C-195/19, C-291/19, C-355/19 en C-397/19, Asociația „Forumul Judecătorilor din România” (vereniging „Roemeens rechtersforum”) e.a.; zaak C-78/18, Commissie/Hongarije, zaak C-664/15, Protect Natur-, Arten- und Landschaftsschutz Umweltorganisation, zaak C-896/19, Repubblika.

Specifiek beleidsterrein: JenV, BZ

Gerelateerde documenten