C-530/20 EUROAPTIEKA    

Contentverzamelaar

C-530/20 EUROAPTIEKA    

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     11 december 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     27 januari 2021

Trefwoorden : geneesmiddelen voor menselijk gebruik; volksgezondheid

Onderwerp :

Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik;

Feiten:

In punt 18.12 van decreet 378 is het volgende bepaald: “Het is verboden om in publieksreclame voor een geneesmiddel aankoopbevorderende informatie op te nemen, waarbij de noodzaak om het geneesmiddel aan te kopen wordt gerechtvaardigd op basis van de prijs van het geneesmiddel, door een speciale verkoop aan te kondigen of te vermelden dat het geneesmiddel samen met andere geneesmiddelen (ook tegen verlaagde prijs) of producten als pakket wordt verkocht” (hierna: litigieuze bepaling). Verzoekster (Sia Euroaptieka) is een vennootschap die farmaceutische activiteiten uitoefent. In maart 2016 kondigde verzoekster een korting van 15% aan op de aankoopprijs van om het even welk geneesmiddel indien ten minste drie producten werden gekocht. Apotheken mogen in Letland ook andere producten distribueren zoals producten voor lichaamsverzorging. Bij besluit van 01-04-2016 heeft de afdeling geneesmiddelencontrole van de gezondheidsinspectie verzoekster op grond van de litigieuze bepaling verboden om reclame voor die promotie te verspreiden. Verzoekster is van mening dat de litigieuze bepaling het in artikel 100 van de grondwet verankerde recht op vrije meningsuiting en haar in artikel 105 van de grondwet verankerde recht op eigendom beperkt. Ook stelt verzoekster dat richtlijn 2001/83 voorziet in volledige harmonisatie en dat lidstaten geen restrictievere eisen mogen stellen. De ministerraad voert aan dat de litigieuze bepaling in het licht van de eigen van de richtlijn en de doelstelling daarvan moet worden bezien. De bepaling is bedoeld ter bescherming van de volksgezondheid tegen de risico’s van irrationeel gebruik van geneesmiddelen.

Overweging:

De verwijzende rechter is van oordeel dat de uitlegging van richtlijn 2001/83 beslissend is voor de beoordeling van de litigieuze bepaling. Nagegaan moet worden of de litigieuze bepaling, die de informatie over de prijs van geneesmiddelen in de reclame voor deze producten en niet de informatie over de geneesmiddelen zelf en de benaming van die geneesmiddelen regelt, binnen de werkingssfeer van richtlijn 2001/83 valt. Voorts rijst de vraag of decreet 378 in overeenstemming is met de door  richtlijn 2001/83 nagestreefde doelstelling van harmonisatie van de regels inzake geneesmiddelenreclame, indien de door de litigieuze bepaling bedoelde activiteiten, in het hoofdgeding naar hun aard niet als reclame voor geneesmiddelen kunnen worden aangemerkt. Het Hof heeft richtlijn 2001/83 weliswaar reeds uitgelegd,  maar er bestaat nog twijfel over de vraag of die richtlijn de lidstaten daadwerkelijk verbiedt om in hun nationale wetgeving andere beperkingen op te leggen aan publieksreclame voor geneesmiddelen dan de beperkingen van artikel 90 van die richtlijn, dat de lijst van verboden reclamemethoden bevat. De beslechting van het hoofdgeding hangt dus af van de uitlegging van het Unierecht.

Prejudiciële vragen:

1.1. Moeten de activiteiten waarop de litigieuze bepaling betrekking heeft, worden beschouwd als reclame voor geneesmiddelen in de zin van titel VIII van richtlijn 2001/83/EG (‚Reclame’)?

1.2. Moet artikel 90 van richtlijn 2001/83/EG aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die de lijst van verboden reclamemethoden uitbreidt en strengere beperkingen oplegt dan die waarin artikel 90 van deze richtlijn uitdrukkelijk voorziet?

1.3. Moet de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling worden beschouwd als een beperking van de reclame voor geneesmiddelen ten einde het rationele gebruik van geneesmiddelen te bevorderen in de zin van artikel 87, lid 3, van richtlijn 2001/83/EG?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Gintec C-374/05, C-316/19; Deutsche Parkinson Vereinigung, C-148/15; C-421/07; Commissie/Frankrijk, 252/85; VEMW e.a., C-17/03;

Specifiek beleidsterrein: VWS