C-532/13 Sofia Zoo

Contentverzamelaar

C-532/13 Sofia Zoo

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   28 november 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   14 december 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   14 januari 2014
Trefwoorden:  habitat; bescherming diersoorten; CITES-verdrag

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad [van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (Pb L 61, blz. 1)

Verzoeker is de dierentuin van Sofia/BUL; verweerster de HON overheidsinspectie voor milieu- en natuurbescherming en waterbeheer.
In januari 2011 wordt een Serviër bij binnenkomst in HON betrapt op vervoer van 37 roofvogels (zie de specificatie onder ‘feiten’ onderaan pagina 2 van de verwijzingsbeschikking), in eigendom bij verzoeker. De Serviër legt bewijs over van de herkomst van de dieren, zijnde een BUL CITES-invoervergunning. Hieruit is gebleken dat de dieren vanuit NL naar de Sofia Zoo zijn vervoerd om in quarantaine te worden geplaatst, maar dat zij daarna opnieuw naar NL zouden worden vervoerd via HON.
De vogels zijn in beslag genomen en verweerster start een procedure om de herkomst te controleren. Na overleg met de EURCIE blijkt dat de door BUL afgegeven vergunningen als nietig moeten worden beschouwd omdat inmiddels nieuwe besluiten zijn genomen over oorgieren en kroonarenden. Toch worden alle vogels in beslag genomen en als verzoeker niet kan voldoen aan de eis bewijsstukken van de wettigheid van de invoer te leveren worden alle vogels verbeurd verklaard en in HON dierentuinen ondergebracht.
Verzoekster start een procedure om de verbeurdverklaring nietig te laten verklaren.

De verwijzende HON rechter acht een prejudiciële beslissing van het HvJEU noodzakelijk, aangezien noch de tekst van de verordening noch de door de EURCIE in casu verstrekte richtsnoeren verduidelijken in welke gevallen de invoervergunningen als nietig moeten worden beschouwd. Hoewel slechts een beperkt aantal specimens waarop de verordening van toepassing is, de door verweerster vastgestelde nietigheidsgrond van toepassing is, heeft verweerster alle specimens in beslag genomen en verbeurdverklaard, omdat zij van mening was dat de verordening geen gedeeltelijke of relatieve nietigheid erkende. De rechter realiseert zich dat dit tot een onbillijk resultaat kan leiden. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1) Strekt de nietigheid van vergunningen en certificaten zich volgens artikel 11, lid 2, sub a, van verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad [van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer] alleen uit tot de specimens waarop een nietigheidsgrond werkelijk van toepassing is, dan wel ook tot de overige in de vergunning of het certificaat vermelde specimens?
2) Bepaalt artikel 11, lid 2, sub b, van verordening nr. 338/97 dat alle specimens die zijn vermeld in de overeenkomstig sub a als nietig beschouwde vergunningen of certificaten, in beslag moeten worden genomen en kunnen worden verbeurdverklaard, dan wel alleen de specimens waarop de nietigheidsgrond werkelijk van toepassing is?

Specifiek beleidsterrein:
EZ

Gerelateerde documenten