C-533/13 AKT

Contentverzamelaar

C-533/13 AKT

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof  Justitie

Termijnen: Motivering departement:   28 november 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   14 december 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   14 januari 2014
Trefwoorden: uitzendarbeid; collectieve arbeidsovereenkomst (cao);
Onderwerp: - richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van
19 november 2008 betreffende uitzendarbeid;

Verzoekster is een vakbond die een vordering instelt tot veroordeling van een werkgeversvereniging, en een bedrijf, tot betaling van een geldboete. Zij zouden sinds 2008 duurzaam en ononderbroken uitzendkrachten hebben ingezet voor taken die volledig overeenkomen met die van de eigen werknemers. Een dergelijke inzet van uitzendkrachten is in de cao verboden. Beide verweersters betwisten dat zij zich aan schending hebben schuldig gemaakt; subsidiair stellen zij dat de cao-bepalingen aan de grondslag van de vordering buiten toepassing moeten blijven, daar zij de inzet van uitzendarbeid verdergaand beperken dan volgens de RL toegestaan. De RL eist echter niet dat de cao-bepaling als strijdig met het Unierecht uit de cao moet worden geschrapt, maar dat een heroverweging van de bepaling moet plaatsvinden.

De verwijzende FIN rechter ziet zich genoodzaakt nader onderzoek te doen naar de strekking van artikel 4 van de RL. Uit dat artikel blijkt dat verboden of beperkingen op de inzet van uitzendarbeid uitsluitend om in die bepaling genoemde redenen is geoorloofd.
Afhankelijk van het antwoord moet vervolgens de invloed van de bepalingen van de richtlijn op de toepassing van de bepalingen van de cao’s in het hoofdgeding worden onderzocht. De door hem aan het HvJEU voorgelegde vragen luiden als volgt:
a) Moet artikel 4, lid 1, van richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid, aldus worden uitgelegd dat de nationale instanties en rechters de duurzaam geldende verplichting wordt opgelegd om met de hun ter beschikking staande middelen te garanderen dat geen nationale bepalingen of bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst gelden of worden toegepast, die in strijd zijn met een bepaling van de richtlijn?
b) Moet artikel 4, lid 1, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling, volgens welke de inzet van uitzendkrachten alleen geoorloofd is in de vermelde gevallen zoals het opvangen van arbeidspieken of voor taken die niet door eigen werknemers van een onderneming kunnen worden verricht? Kan de langdurige inzet van uitzendkrachten naast eigen werknemers van een onderneming voor de gewone bedrijfswerkzaamheid als verboden inzet van uitzendkrachten gelden?
c) Welke middelen staan de rechter, wanneer de nationale regeling als strijdig met de richtlijn wordt beschouwd, ter beschikking om de doelstellingen van de richtlijn te bereiken in het geval van een door particulieren na te leven collectieve arbeidsovereenkomst?

Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten