C-533/15 Frisman

Contentverzamelaar

C-533/15 Frisman

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   27 november 2015
Concept schriftelijke opmerkingen:       13 december 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   13 januari 2016
Trefwoorden: compensatie luchtvaartpassagiers; EEX (Brussel I-Vo.)
Onderwerp
- Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;
- Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91

Verzoeker heeft bij Air France een vlucht van Stuttgart naar Helsinki via Parijs geboekt voor 18-07-2013. Air France voert het gedeelte Stuttgart-Parijs volgens dienstregeling uit maar met de aansluitende vlucht naar Helsinki met verweerster Finnair loopt verzoeker meer dan drie uur vertraging op. Verzoeker vordert bij de DUI Rb Stuttgart een financiële compensatie van € 400 op grond van Vo. 261/2004. Die vordering wordt niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbrekende internationale bevoegdheid, zoals door verweerster gesteld. Ook in hoger beroep blijft die beslissing gehandhaafd: volgens Vo. 44/2001 zijn de Duitse gerechten weliswaar bevoegd, maar ontbreekt (in DUI) de plaats van uitvoering en is verweerster geen partij bij de overeenkomst van verzoeker met Air France. De zaak ligt nu voor in ‘Revision’ waarbij verzoeker zijn claim handhaaft.

Voor de verwijzende DUI rechter (Bundesgerichtshof) hangt de beslissing in deze zaak af van de uitleg van het gestelde onder artikel 5 punt 1 van de Brussel-I Vo. De overeenkomst betreft de uitvoering van diensten, maar onderhavige vervoersdienst is van de Brussel I-Vo. uitgesloten. Indien de plaats van het schadebrengende feit zou gelden zou alleen Parijs of Helsinki in aanmerking komen. De verwijzende rechter heeft nog niet eerder hoeven beslissen over de vraag of, zoals in onderhavige zaak waar verweerster een vlucht uitvoert in samenwerking met de contracterende partij, verbintenissen uit overeenkomst in de zin van artikel 5 punt 1 van de Vo. ontstaan. Verzoeker kon geen invloed uitoefenen op de door hem met Air France gesloten overeenkomst voor het gehele traject. Verweerster had er rekening mee kunnen houden ook overstappassagiers van Air France te moeten vervoeren naast passagiers die uit Parijs vertrokken. Dit zou een reden kunnen zijn om de eerste plaats van vertrek ook dan als plaats van uitvoering van de verbintenis te beschouwen wanneer de vordering betrekking heeft op rechten krachtens Vo. 261/2004 tegen een uitvoerende luchtvaartmaatschappij die zelf geen contractpartij is van de passagier. De volgende vragen worden aan het HvJEU voorgelegd:
1. Moet artikel 5, punt 1. a), van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, aldus worden uitgelegd dat het begrip „verbintenissen uit overeenkomst” zich mede uitstrekt tot een recht op compensatie op grond van artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, dat wordt geldend gemaakt tegenover een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, maar geen contractpartij van de betrokken passagier is?
2. Wanneer artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 van toepassing is: Is bij personenvervoer op een uit meerdere vluchten bestaande vliegverbinding zonder noemenswaardig oponthoud op de overstapluchthavens de plaats van vertrek van het eerste deeltraject te beschouwen als plaats van uitvoering in de zin van artikel 5, punt 1. b), tweede streepje, van verordening nr. 44/2001, ook wanneer de vliegverbinding door verschillende luchtvaartmaatschappijen is uitgevoerd en de vordering is gericht tegen de uitvoerende luchtvaartmaatschappij voor een ander deeltraject, dat langdurige vertraging heeft opgelopen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-204/08 Rehder; C-581/10 en C-629/10 Nelson; C-147/12 ÖFAB;
Specifiek beleidsterrein: IenM , VenJ en EZ

Gerelateerde documenten