C-533/16 Volkswagen
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 08 december 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 24 december 2016 Schriftelijke opmerkingen: 24 januari 2017 Trefwoorden: btw; recht op teruggaaf; Onderwerp- richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn. Hella leveranciers (met vestigingen in zowel DUI als SLW) hebben tussen 2004 en 2010 goederen aan verzoekster geleverd, te weten mallen voor productie van verlichtingsapparatuur. Hella heeft daarvoor facturen opgesteld zonder btw te rekenen omdat deze levering niet als goederenlevering maar slechts als financiële compensatie werd aangemerkt. In de loop van 2010 constateren de Hella’s dat deze procedure niet juist is, waarna zij de btw alsnog per afzonderlijke facturen in rekening brengen en een aanvullende btw-aangifte indienen en de btw aan de Staat overmaken. Verzoekster vraagt vervolgens teruggaaf van de door haar betaalde facturen. Over dit verzoek wordt pas in april 2012 beslist waarbij de belastingdienst (verweerster) het verzoek slechts gedeeltelijk toewijst, want zij houdt rekening met de vervaltermijn van vijf jaar vanaf levering goederen. Verzoekster legt de zaak voor aan de regionale Rb Bratislava maar die schaart zich achter verweersters oordeel en wijst de vordering af wegens verjaring. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter. De verwijzende SLW rechter (Hooggerechtshof) stelt vast dat uit rechtspraak van het HvJEU blijkt dat recht op aftrek een basisbeginsel van het btw-stelsel is, vooral in verband met het neutraliteitsbeginsel. Aftrek van voorbelasting wordt toegestaan indien de materiële voorwaarden daartoe zijn vervuld, en mag niet afhankelijk worden gesteld van bepaalde formele vereisten. De artikelen 179, lid 1, 180 en 273 van de btw-RL moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen het bestaan van een vervaltermijn voor zover deze termijn de uitoefening van dit recht niet uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk maakt. Te late betaling van btw mag niet tot absolute weigering van het recht op aftrek leiden. In deze zaak gaat het om vaststelling van de aanvangsdatum van de (vijfjarige) vervaltermijn. Verweerster stelt dat de door de Hella’s opgestelde facturen leveringen betreffen die veel eerder hebben plaatsgehad (voor 2004 – 2006) en dan ook niet meer binnen de vervaltermijn liggen. Verzoekster meent echter dat het aftrekrecht moet worden uitgeoefend in het belastingtijdvak waarin cumulatief aan de voorwaarden is voldaan, te weten levering en factuur als bewijsstuk. Gezien de onzekerheden over de uitlegging van het EUrecht besluit de rechter de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen: 1. Moeten richtlijn 2008/9 en het recht op belastingteruggaaf aldus worden uitgelegd dat voor de uitoefening van het recht op btw-teruggaaf cumulatief aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan: i) levering van de goederen of diensten, en ii) vermelding van de btw op de factuur door de leverancier? Met andere woorden, kan een belastingplichtige waaraan de btw niet bij een factuur in rekening is gebracht belastingteruggaaf vragen? 2. Is het in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel of het beginsel van fiscale neutraliteit van de btw dat de termijn voor belastingteruggaaf wordt berekend vanaf een tijdstip waarop niet aan de materiële voorwaarden voor de uitoefening van het recht op belastingteruggaaf is voldaan? 3. Moeten artikel 167 en artikel 178, onder a) van de btw-richtlijn, gelet op het beginsel van fiscale neutraliteit, aldus worden uitgelegd dat zij in omstandigheden als in het hoofdgeding en mits is voldaan aan de overige materiële en procedurele voorwaarden voor de uitoefening van het recht op belastingaftrek, zich er tegen verzetten dat de belastingautoriteit aan een belastingplichtige het recht op belastingteruggaaf dat hij binnen de in richtlijn 2008/9 gestelde termijn heeft uitgeoefend, weigeren indien de leverancier de belasting hem op de factuur in rekening heeft gebracht en deze belasting heeft afgedragen vóór het verstrijken van de in de nationale regelgeving bepaalde vervaltermijn? 4. Zijn de Slowaakse belastingautoriteit, gelet op de beginselen van neutraliteit en evenredigheid die aan het gemeenschappelijke btw-stelsel ten grondslag liggen, verder gegaan dan noodzakelijk is om het door de btw-richtlijn nagestreefde doel te bereiken, doordat zij aan een belastingplichtige het recht op teruggaaf van de betaalde belasting hebben ontzegd wegens het verstrijken van de in de nationale regelgeving bepaalde vervaltermijn voor teruggaaf, ook al had de belastingplichtigen het recht op teruggaaf niet binnen dat tijdsbestek kunnen uitoefenen, en ook al is de belasting naar behoren geïnd en het risico van belastingfraude of niet-betaling volledig uitgesloten? 5. Kunnen de beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen en het recht op behoorlijk bestuur als bedoeld in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een uitlegging van de nationale bepalingen volgens welke voor de inachtneming van de termijn voor belastingteruggaaf de datum van het besluit van de het bestuursorgaan op de belastingteruggaaf beslissend is, en niet de datum waarop de belastingplichtige het recht op belastingteruggaaf uitoefent? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-284/11 EMS Bulgaria Transport; Specifiek beleidsterrein: FIN