C-536/13 Gazprom

Contentverzamelaar

C-536/13 Gazprom

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   12 december 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   28 december 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   28 januari 2014
Trefwoorden: arbitrage; EEX; Verdrag van New York

Onderwerp
- Het Verdrag van New York van 1958 over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken;
- Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb 2001, L 12, blz. 1) (EEX-verordening)

LIT, vertegenwoordigd door het MinEnergie als belanghebbende partij, stelt op 25 maart 2011 (niet: 2012 zoals in de NL verwijzingsbeschikking staat) beroep in bij de Rb Vilnius tegen vier bedrijven (verweerders Lietuvos dujos AB waarvan het DUI E.ON Ruhrgas 38,9% van de aandelen in handen heeft, Valery Golubev, Kirill Seleznev, en Viktoras Valentukevičius) betreffende een onderzoek naar de activiteiten van een rechtspersoon, namelijk de handelwijze van leden van het bestuursorgaan.
Verzoekster Gazprom vraagt op 29 augustus 2011 het Arbitrage-instituut van de Kamer van Koophandel te Stockholm/ZWE (AI) om bemiddeling. Zij is van mening dat het beroep van het MinEnergie in strijd is met de tussen de aandeelhouders van verweerder Lietuvos dujos AB gesloten overeenkomst van 24 maart 2004 waarin een arbitragebeding is opgenomen. Zij vraagt het AI het LIT MinEnergie te gelasten de procedure niet voort te zetten en haar een schadeloosstelling toe te kennen. Het AI oordeelt op 31-07-2012 dat ten dele inbreuk is gemaakt op het arbitragebeding en gelast LIT MinEnergie enkele vorderingen die betrekking hebben op de onderhandelingen van Lietuvos dujos met Gazprom in te trekken.
Gazprom OAO vraagt vervolgens het Gerechtshof LIT om erkenning en tenuitvoerlegging in LIT van de arbitrageuitspraak van 31 juli 2012.
De civiele kamer wijst op 17-12-2012 het verzoek af. Gazprom gaat in cassatie.

De verwijzende LIT rechter (civiel hooggerechtshof) stelt allereerst vast dat het hier volgens de LIT regelgeving om een civiele zaak gaat. Verzoekster Gazprom is daarin geen partij. De EEX-Vo is op grond van artikel 1 lid 2 sub d niet van toepassing op arbitrage, daarvoor gelden (in LIT sinds 1995) de bepalingen van het Verdrag van New York. Hij constateert dat het HvJEU zich niet heeft uitgelaten over de verhouding tussen het Verdrag van New York en Vo. 44/2001. (artikel 71 lid 1: “Deze verordening laat onverlet de verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen.” Om te kunnen verduidelijken wat de verhouding is tussen het Verdrag van New York en het Unierecht, opdat hij deze zaak op de juiste wijze beslist zonder zijn plicht als nationale rechter te schenden om de volle werking van het EU-recht te verzekeren, met name de voorrang van het EU-recht, legt hij het HvJEU de volgende vragen voor:
1. Indien een arbitrage-instantie een anti-suit injunction uitvaardigt en daarbij een partij verbiedt om bepaalde vorderingen in te dienen bij een gerecht van een lidstaat dat volgens de bevoegdheidsregels van verordening nr. 44/2001 bevoegd is om kennis te nemen van de burgerlijke zaak ten gronde, heeft het gerecht van de lidstaat dan het recht om te weigeren een dergelijke uitspraak van de arbitrageinstantie te erkennen omdat deze uitspraak het recht van het gerecht beperkt om zelf te bepalen of het volgens de bevoegdheidsregels van verordening nr. 44/2001 bevoegd is om kennis te nemen van de zaak?
2. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, gaat dit dan ook op indien de door de arbitrage-instantie uitgevaardigde anti-suit injunction een partij in het geding verplicht zijn vorderingen te beperken in een zaak die aanhangig is in een andere lidstaat, en het gerecht van die lidstaat volgens de bevoegdheidsregels van verordening nr. 44/2001 bevoegd is om kennis te nemen van het geding?
3. Kan een nationaal gerecht, ter waarborging van de voorrang van het Unierecht en de volle werking van verordening nr. 44/2001, weigeren een uitspraak van een arbitrage-instantie te erkennen indien een dergelijke uitspraak het recht van het nationale gerecht beperkt om over zijn eigen rechtsmacht en bevoegdheden te beslissen in een zaak die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 44/2001 valt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-159/02 Turner; C-185/07 West Tankers
Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten