C-537/13 Siba

Contentverzamelaar

C-537/13 Siba

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   6 december 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   22 december 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   22 januari 2014
Trefwoorden: consumentenbescherming; EEX; EVRM, handvest grondrechten; ambtshalve toetsing

Onderwerp
- Handvest grondrechten (artikel 47, artikel 51.1)
- Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten
- Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad
- Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit Overeenkomst (‘Rome-I’)
- Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (‘Brussel I’)

Verzoekster heeft een procedure aangespannen tot echtscheiding en daaruit voortvloeiende perikelen, en heeft daartoe een advocaat in de arm genomen. De advocaat (Devenas) maakt deel uit van een associatie (geen rechtspersoon). Partijen sluiten drie overeenkomsten tot juridische dienstverlening. Hierin zijn geen betalingsvoorwaarden opgenomen. Verzoekster wordt in alle drie zaken in het ongelijk gesteld. De advocaat vordert betaling maar verzoekster weigert daaraan te voldoen. Devenas start een procedure om betaling af te dwingen. Hij wordt in het gelijk gesteld, maar verzoekster volhardt in haar weigering op grond van nietigheid van de overeenkomsten wegens bedrog. Zij stelt dat zij blanco bladzijden in de overeenkomsten heeft ondertekend. De Rb stelt vast dat het hier gaat om gedrukte standaardovereenkomsten waarin ook het bedrag voor de dienstverlening is vastgelegd. Daarin ontbreken wel termijnen voor betaling en de exacte diensten waarvoor betaling wordt verlangd. Ook het beroep van verzoekster wordt afgewezen omdat volgens de Rb wel verbintenissen zijn ontstaan. In hoger beroep wordt het oordeel van de Rb bevestigd, en verzoekster gaat in cassatie. Zij stelt ervan te zijn uitgegaan dat zij op grond van de haar toekomende juridische eerstelijnsbijstand gratis door een advocaat wordt bijgestaan. Zij voelt zich bedrogen omdat de advocaat haar niet de voorwaarden voor ‘juridische tweedelijnsbijstand’ heeft uitgelegd. Daarnaast wijst zij op de nationale rechtsregel die bepaalt dat de voorwaarden van een overeenkomst altijd in het voordeel van de consument moeten worden uitgelegd en dat rechters ambtshalve moeten nagaan of aan de consument aangerekende kosten voor juridische diensten strijdig zijn met bepalingen van dwingend recht of voor consumenten nadelig zijn. Partijen zijn het evenmin eens over uitleg van het artikel in de Advocatenwet waarin de honorariacriteria zijn vastgelegd.

Voor de verwijzende LIT rechter rijst de vraag of hier sprake is van een overeenkomst tussen een consument en een ‘verkoper’. Er bestaat geen nationale rechtspraak over de kwalificatie van juridische overeenkomsten als consumentenovereenkomsten. Aangezien hij vaststelt dat er evenmin rechtspraak van het HvJEU over deze kwestie is stelt hij het HvJEU de volgende vragen:
1) Moet een natuurlijke persoon die ingevolge een met een advokatas (advocaat) gesloten overeenkomst voor juridische dienstverlening tegen betaling van een honorarium juridische diensten ontvangt, die worden verleend in zaken die verband kunnen houden met de persoonlijke belangen van deze natuurlijke persoon (echtscheiding, verdeling van het huwelijksvermogen, enzovoort), worden aangemerkt als een consument in de zin van het Unierecht inzake consumentenbescherming?
2) Dient een advokatas [advocaat die lid is van een „(vrij) beroep”] die met een natuurlijke persoon een overeenkomst voor juridische dienstverlening tegen ontvangst van een honorarium sluit, op grond waarvan hij ertoe verbonden is juridische diensten te verlenen teneinde de natuurlijke persoon in staat te stellen om doelstellingen te verwezenlijken die buiten zijn beroepsactiviteit vallen, te worden beschouwd als een ondernemer voor de toepassing van het Unierecht inzake consumentenbescherming?
3) Vallen overeenkomsten voor het verlenen van juridische diensten in ruil voor een honorarium die een advokatas (advocaat), als beoefenaar van een vrij beroep, in de uitoefening van zijn beroep opstelt, binnen de werkingssfeer van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten?
4) Zo de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten dergelijke overeenkomsten dan worden aangemerkt als consumentenovereenkomsten op basis van algemene criteria dan wel op basis van bijzondere criteria? Indien dergelijke overeenkomsten op basis van bijzondere criteria als consumentenovereenkomsten moeten worden aangemerkt, wat zijn deze criteria dan?

Specifiek beleidsterrein: VenJ
ede EZ

Gerelateerde documenten